Werk en Inkomen
1. Iedereen doet mee (naar vermogen)
2. Rotterdammers met een arbeidsbeperking (loonwaarde < 100% WML) biedt de gemeente passende ondersteuning en (werk)arrangementen
3. Door het verstrekken van een uitkering biedt de gemeente bestaanszekerheid om Rotterdammers in staat te stellen hun focus te houden op hun arbeidsontwikkeling en –participatie
TAAKVELD 1
Arbeidsparticipatie - Werk
Zoveel mogelijk Rotterdammers werken (naar vermogen) en verdienen zo hun eigen inkomen
Arbeidsontwikkeling: gericht op het versterken van de arbeidsmarktpositie werkzoekenden
Het via (regionale) samenwerking en werkgeversdienstverlening versterken van de arbeidsmarkt
Omschrijving programma
De ambitie voor Rotterdammers in de bijstand is helder; het aantal uitkeringen daalt naar 30.000 eind 2021. Meer Rotterdammers zijn aan het werk. Minder Rotterdammers zijn afhankelijk van een uitkering. Rotterdammers met een uitkering die niet werken of niet in een traject naar werk zitten, doen wel mee. Bijvoorbeeld door het doen van vrijwilligerswerk. Meedoen, zowel in een baan als in vrijwilligerswerk, biedt veel positiefs. Participeren in de samenleving vergroot de eigenwaarde van Rotterdammers. Het leidt tot een betere gezondheid, tot betere kansen en ontwikkeling en het vergroot de economische zelfstandigheid.
Om de ambitie van de daling naar 30.000 uitkeringen te halen is er naast het voortzetten van de huidige inspanningen meer nodig. De gemeente zorgt voor afspraken tussen werkgevers, onderwijs en andere betrokken partijen gericht op het verbeteren van de kwaliteiten en vaardigheden van Rotterdammers die hun baan dreigen te verliezen (van werk naar werk), van Rotterdammers die na een opleiding geen baan dreigen te vinden (van school naar werk) en van Rotterdammers die in de uitkering zitten en niet aan een baan dreigen te komen (van uitkering naar werk). Juist nu er zoveel werk is en de arbeidsmarkt vraagt om meer kandidaten moeten we via het Leer-Werk akkoord samen investeren in deze groepen.
De groep Rotterdammers in de bijstand is in de afgelopen jaren gemiddeld ouder geworden en zit langer in de bijstand. Doordat veel Rotterdammers in de bijstand gemiddeld ouder zijn en al lang niet meer aan het werk zijn, passen hun persoonlijke- en vakvaardigheden niet meer bij wat de arbeidsmarkt vraagt. Voor de groep jongeren in de bijstand geldt juist dat zij onvoldoende geschoold en vaardig zijn om te starten met een baan. Begeleiden en bemiddelen van deze groepen vraagt een intensievere begeleiding en coaching. Niet alleen totdat iemand is gaan werken, maar ook nog als iemand al werkt. Het doen van vrijwilligerswerk ziet de gemeente voor een deel van de groep als opstap (motor) naar werk.
Tijdens de begeleiding is ook meer samenhang nodig met aanpalende dienstverlening vooral op het gebied van zorg en ondersteuning. Veel Rotterdammers in de bijstand (schatting minimaal 60%) hebben schulden. Vaak zijn die schulden nog niet hanteerbaar waardoor werken of een traject naar werk onder druk staat. Veel Rotterdammers in de bijstand (schatting 40-50%) hebben problemen met het Nederlands. Daardoor is het Nederlands leren voor deze groepen een noodzaak. Daar waar nodig en mogelijk is, zet de gemeente in op een gezamenlijke aanpak van taal, schulden en werk. Veel Rotterdammers in de bijstand hebben (blijvende) lichamelijke en / of psychische gezondheidsproblemen, . Werk is voor deze groep misschien wel mogelijk maar dan wel werk met aanpassingen en meer coaching en begeleiding op het werk. Voor de werkgever is er loonkostensubsidie. Een loonkostensubsidie biedt een compensatie voor de werkgever voor een mindere loonwaarde van het werk.
Rotterdammers, die (tijdelijk) niet zelfstandig in hun inkomen/bestaan kunnen voorzien, krijgen een (bijstands)uitkering. De gemeente ondersteunt deze Rotterdammers om hun economische zelfstandigheid (naar vermogen) te vergroten. Door het bieden van inkomenszekerheid ontstaat de noodzakelijke zekerheid en rust om stappen te zetten gericht op arbeidsontwikkeling en de ruimte om daarbij zo veel mogelijk zelf de regie te kunnen pakken. Iedereen heeft talenten en capaciteiten om economische en/of maatschappelijk toegevoegde waarde te creëren. Door middel van zelfsturing en arbeidsontwikkeling stimuleert en ondersteunt de gemeente werkzoekenden/werkenden hun talenten en capaciteiten naar vermogen te ontwikkelen. Dit met als doel hun arbeidsmarktpositie duurzaam te versterken en/of hun maatschappelijke participatie te vergroten, waardoor eigenwaarde, zelfstandigheid en gezondheid een positieve impuls krijgen. Iedereen moet de kans krijgen naar vermogen te werken. Daarom gaat de gemeente partnerschappen aan met organisaties (werkgevers, ondernemers, netwerken/platforms) waar werk is, ontstaat of kan worden gecreëerd dat perspectief biedt en toegankelijk is voor de doelgroep van de gemeente.
In dienstverlening sluit de gemeente aan bij de kansen en mogelijkheden van de individuele werkzoekende/werkende. Passende dienstverlening is maatwerk en beweegt mee met de verschillende levensfases/situatie/vermogens van de werkzoekende/werkende en de veranderende vraag op de arbeidsmarkt.
Een bijstandsuitkering is er voor de Rotterdammers die hier recht op hebben. Aan bijstand zijn voorwaarden gekoppeld die de gemeente handhaaft. Handhaving is belangrijk voor de rechtmatigheid, maar ook omdat het een bijdrage levert aan het draagvlak binnen de samenleving voor het Nederlandse stelsel van sociale zekerheid. Handhaving en uitvoeren van (her)onderzoeken wordt daarom in deze collegeperiode gecontinueerd.
Tekst BBV indicatoren
Beschrijving BBV-indicator | Eenheid | Bron | ||
---|---|---|---|---|
1. Banen | Aantal per 1.000 inwoners in de leeftijd 15 – 64 jaar | Streefwaarde | n.v.t. | LISA |
Realisatie | 851.1 (2017) | |||
2. Kinderen in uitkeringsgezin | % kinderen tot 18 jaar | Streefwaarde | n.v.t. | Verwey Jonker Instituut – Kinderen in Tel |
Realisatie | 18,06% (2015) | |||
3. Netto arbeidsparticipatie | % van de werkzame beroepsbevolking ten opzichte van de beroepsbevolking | Streefwaarde | n.v.t. | CBS |
Realisatie | 60,6% (2017) | |||
4. Werkloze jongeren | % 16 t/m 22 jarigen | Streefwaarde | n.v.t. | Verwey Jonker Instituut – Kinderen in Tel |
Realisatie | 3,75% (2015) | |||
5. Personen met een bijstandsuitkering | Aantal per 10.000 inwoners | Streefwaarde | n.v.t. | CBS |
Realisatie | 99,7 (2017) | |||
6. Lopende re-integratievoorzieningen | Aantal per 10.000 inwoners van 15 – 64 jaar | Streefwaarde | n.v.t. | CBS |
Realisatie | 15,1 (2017) |
Overzicht baten en lasten
Overzicht van baten en lasten Werk en inkomen | Realisatie 2017 | Begroting 2018 | Begroting 2019 | Raming 2020 | Raming 2021 | Raming 2022 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Baten exclusief reserves | 548.334 | 554.813 | 519.846 | 488.942 | 453.809 | 433.361 |
|
Bijdragen rijk en medeoverheden | 535.866 | 543.602 | 512.032 | 481.128 | 445.995 | 425.547 | |
Overige opbrengsten derden | 12.663 | 10.323 | 7.814 | 7.814 | 7.814 | 7.814 | |
Overige baten | -196 | 888 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Lasten exclusief reserves | 749.833 | 730.101 | 708.426 | 663.877 | 626.175 | 605.796 |
|
Apparaatlasten | 89.320 | 88.836 | 92.909 | 89.314 | 87.265 | 87.004 | |
Inhuur | 16.490 | 12.600 | 10.686 | 8.651 | 8.010 | 8.002 | |
Overige apparaatslasten | 2.590 | 1.634 | 2.622 | 2.584 | 2.584 | 2.584 | |
Personeel | 70.241 | 74.601 | 79.600 | 78.079 | 76.671 | 76.418 | |
Interne resultaat | -3.830 | -3.366 | -2.983 | -3.167 | -3.349 | -3.349 | |
Interne resultaat | -3.830 | -3.366 | -2.983 | -3.167 | -3.349 | -3.349 | |
Programmalasten | 664.342 | 644.631 | 618.501 | 577.730 | 542.259 | 522.141 | |
Financieringslasten | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Inkopen en uitbestede werkzaamheden | 41.843 | 45.451 | 46.343 | 42.554 | 39.607 | 36.028 | |
Kapitaallasten | 522 | 1.639 | 2.070 | 2.456 | 2.405 | 1.969 | |
Overige programmalasten | 2.656 | 4.225 | 4.336 | 4.155 | 4.127 | 4.071 | |
Salariskosten WSW en WIW | 59.291 | 55.987 | 53.958 | 56.997 | 60.119 | 62.365 | |
Sociale uitkeringen | 554.971 | 533.166 | 505.999 | 465.195 | 429.110 | 409.987 | |
Subsidies en inkomensoverdrachten | 5.059 | 4.163 | 5.795 | 6.374 | 6.892 | 7.721 | |
Saldo voor vpb en reserveringen | -201.499 | -175.288 | -188.581 | -174.935 | -172.366 | -172.435 | |
Vennootschapsbelasting | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Saldo voor reserveringen | -201.499 | -175.288 | -188.581 | -174.935 | -172.366 | -172.435 | |
Reserves | -33.659 | 48.762 | 7.396 | 350 | 0 | 0 | |
Onttrekking reserves | 31.101 | 3.012 | 7.396 | 350 | 0 | 0 | |
Toevoeging reserves | 64.925 | 377 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Vrijval Reserves | 165 | 46.127 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Saldo | -235.158 | 0 | -181.184 | -174.585 | -172.366 | -172.435 |
Baten
De baten bestaan voornamelijk uit rijksbijdragen in het kader van de Bundeling Uitkeringen inkomensvoorzieningen gemeenten (BUIG) ten behoeve van de uitvoering van de Participatiewet (betalen algemene bijstandsuitkeringen).
Lasten
De programmalasten bestaan voor het grootste deel uit de sociale uitkeringslasten.
De participatiemiddelen, als integrale uitkering in het Gemeentefonds, zijn bestemd voor re-integratie van werkzoekenden, werkzoekenden met een arbeidsbeperking en de uitvoering van de Wet Sociale Werkvoorziening (WSW).
Reserves
De reserves bestaan voornamelijk uit de reserve WWB. Deze reserve wordt gebruikt voor het dekken van tekorten op de BUIG. Naast het tekort op BUIG worden ook de lasten voor Social Impact Bond (SIB) gedekt uit de reserve WWB.
Meerjarig verloop
In het meerjarig verloop op de programmalasten is in eerste instantie de verwachte afbouw van de WSW populatie zichtbaar. In de jaren erna wordt dit getemperd of zelfs ingehaald door instroom van nieuwe doelgroepen zoals Garantiebanen en Nieuw Beschut.
Daarnaast wordt het meerjarig verloop beïnvloed door de systematiek van de raming van de uitkeringslasten en het BUIG-budget. De lasten van de sociale uitkeringen zijn in het coalitieakkoord voor twee jaren (2018 en 2019) geraamd op basis van volume en prijs. Het BUIG budget voor deze jaren is gebaseerd op de laatst verkregen informatie van het Rijk (nader voorlopig budget 2018 en inschatting verwachte middelen voor statushouders). Voor de jaren daarna wordt de ontwikkeling in de verwachte rijksbaten gelijkgesteld aan de ontwikkeling van de verwachte lasten.
Het meerjarig verloop op de apparaatslasten wordt voornamelijk veroorzaakt door de mutatie in de formatie en de aan het personeelsbestand gerelateerde kosten (loonkosten, overige personele kosten, inhuur). De formatie van Werk en Inkomen is gebaseerd op de benodigde capaciteit voor het bedienen van het geraamde bijstandsvolume. Deze formatie wordt vervolgens vertaald in het benodigde loonkostenbudget. Omdat het bijstandsvolume over de jaren heen fluctueert wordt een deel van de formatie ingevuld met inhuur. Dit om frictiekosten te vermijden.