Financiering

De treasuryfunctie van de gemeente omvat alle activiteiten die voorzien in de vermogensbehoefte van de gemeente. De gemeente moet altijd over voldoende geld beschikken om aan alle verplichtingen te kunnen voldoen: het op tijd betalen van uitkeringen, subsidies, salarissen en facturen van derden. Hiervoor trekt de gemeente op dagelijkse basis korte geldleningen aan. Om investeringen in de stad mogelijk te maken, trekt de gemeente geldleningen aan met een langere looptijd. Het financieringsbeleid is nodig om de rente die de gemeente moet betalen op de aangetrokken leningen te beheersen en de daarmee samenhangende risico’s te beperken. Het andere belangrijke aandachtsveld binnen de treasuryfunctie betreft het uit hoofde van de publieke taak verstrekken van leningen en het verlenen van garanties.

Beleid

De Wet financiering decentrale overheden (Wet fido) geeft de wettelijke kaders voor de treasuryfunctie van decentrale overheden. Een belangrijk uitgangspunt van de wet is dat een gemeente voorzichtig moet omgaan met publieke middelen. Dit uit zich onder andere in de beheersing van renterisico’s. Hierbij gelden als wettelijke normen de kasgeldlimiet en de renterisiconorm.

Het kan voorkomen dat de gemeente in een bepaalde periode overtollig geld heeft. Als ze dat geld niet uitleent aan medeoverheden en de omvang is hoger dan een bepaald drempelbedrag, dan moet de gemeente dat geld aanhouden in ‘s Rijks schatkist. Dit wordt ‘verplicht schatkistbankieren’ genoemd. Ook stelt de Wet fido strenge eisen aan de kredietwaardigheid van tegenpartijen en de te gebruiken instrumenten. Artikel 212 van de Gemeentewet verplicht de gemeente de gemeentelijke regelgeving voor de financieringsfunctie vast te leggen. Dit heeft de gemeente gedaan in de Verordening financiën Rotterdam 2013, die verder is uitgewerkt in het Treasurystatuut Rotterdam 2015.

In het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV) is de toerekening van rente aan de diverse taakvelden een vereiste. De commissie BBV is belast met de eenduidige toepassing en uitvoering van de BBV-regelgeving. Deze commissie heeft bepalingen en richtlijnen opgesteld voor de berekening van de bespaarde rente, de omslagrente die wordt toegerekend aan de investeringen en de omslagrente die wordt toegerekend aan de bouwgronden in exploitatie (BIE).
Jaarlijks worden op basis van de BBV-richtlijnen de verschillende interne rentepercentages berekend. Door de laagblijvende marktrente wordt de bespaarde rente (de rente die wordt berekend over de reserves en voorzieningen) met ingang van 2019 verlaagd van 2,5% naar 2,25%. De lagere rentelasten leiden ertoe dat de omslagrente investeringen met ingang van 2019 ook wordt bijgesteld van 2,5% naar 2,25%. De bestendige gedragslijn is om indien mogelijk beide rentepercentages aan elkaar gelijk te houden. Daarnaast bestaan er rijksregels voor het toerekenen van rente aan de pensioenvoorzieningen bestuurders en gebieden.
Op grond van de bovenstaande bepalingen en richtlijnen worden in de begroting 2019 en verder de volgende interne rentepercentages onderscheiden:

  • Omslagrente BIE: 1,7%;
  • Omslagrente investeringen: 2,25%;
  • Bespaarde rente: 2,25%;
  • Rentetoerekening pensioenvoorzieningen bestuurders en gebieden: 1,648%.

In deze begroting is nog geen rekening gehouden met de eventuele financieringseffecten die samenhangen met de beoogde verkoop van de aandelen Eneco. Verkoop leidt ertoe dat er in een keer veel geld op de gemeentelijke bankrekening binnenkomt. Hierdoor hoeft er minder geleend te worden. Vooruitlopend op deze verkoop wordt wel de leningenportefeuille meer flexibel gemaakt. Binnen de wettelijke kaders met betrekking tot het renterisicobeheer wordt de huidige financieringsbehoefte daarbij ingevuld met leningen met kortere looptijden. Als er in 2019 meer duidelijk is over het verkooptraject en het verloop daarvan, wordt de financieringsstrategie verder uitgewerkt.

Leningverstrekking en garantieverlening
Gemeenten mogen uitsluitend geldleningen uitzetten en garanties verlenen uit hoofde van de publieke taak. We spreken van een publieke taak wanneer overheidsingrijpen noodzakelijk is om een maatschappelijk belang te realiseren. De gemeenteraad bepaalt wat tot de publieke taak behoort. Bij het verstrekken van geldleningen en garanties is een voldoende motivering van de overwegingen vereist, zodat de gemeenteraad en onze toezichthouder, de Provincie Zuid-Holland, dit kunnen toetsen. Een belangrijke overweging voor de gemeenteraad hierbij is of de betreffende activiteiten direct of indirect van belang zijn voor alle of een groot deel van de eigen inwoners. Daarnaast moet worden overwogen of de gemeente dan de meest geëigende partij is om deze activiteiten te steunen.

De Verordening leningverstrekking en garantieverlening Rotterdam 2014 biedt het kader voor het verstrekken van leningen en de verlening van garanties voor rechtspersonen. Bij leningverstrekking of garantieverlening stelt de gemeente zich terughoudend op volgens het “nee, tenzij” principe. Daarbij houdt de gemeente nadrukkelijk rekening met wettelijke kaders. De gemeente beheerst en verlaagt de risico’s die samenhangen met de leningverstrekking en garantieverlening door toepassing van een actief kredietrisicobeheer.

Ontwikkeling financiering

De ontwikkeling van de investeringen en de ontwikkeling van de financieringsmiddelen zijn belangrijk om de ontwikkeling van het financieringstekort te kunnen bepalen. Het financieringstekort is het verschil tussen het bedrag van de verwachte boekwaarde van de investeringen en de beschikbare financieringsmiddelen Door de ontwikkeling van de bestaande leningenportefeuille met die van het financieringstekort te combineren ontstaat inzicht in de ontwikkeling van de totale leningenpositie van de gemeente.

Investeringen
De onderstaande tabel toont de verwachte ontwikkelingen van de boekwaarde van de gemeentelijke investeringen. Het gaat hierbij zowel om de lopende als de nieuwe investeringen in (im)materiële vaste activa, financiële vaste activa, de bouwgronden in exploitatie en het netto werkkapitaal in de komende jaren. Onder de immateriële activa worden de bijdragen aan activa van derden gerekend en de kosten van onderzoek van niet in exploitatie genomen bouwgronden. Tot de materiële vaste activa behoren onder andere de terreinen, gebouwen en vervoermiddelen van de gemeente. De financiële vaste activa bestaan voornamelijk uit gestort aandelenkapitaal en verstrekte geldleningen. De voorraden, die voornamelijk bestaan uit bouwgronden in exploitatie, worden in dit overzicht ook tot de investeringen gerekend.

De (im)materiële vaste activa stijgen in de komende jaren door de diverse investeringen in bijvoorbeeld Maastunnelcomplex, Coolsingel, mobiliteitsmaatregelen Feyenoord City en onderwijshuisvesting.

Investeringen

Investeringen (standen ultimo jaar)20182019202020212022
Immateriële vaste activa39.50152.61650.35348.09045.827
Materiële vaste activa2.579.9842.757.3912.863.4052.876.2402.877.610
Kapitaalverstrekkingen 406.606 405.977 405.347 404.718 404.089
Leningen aan woningcorporaties en verbonden partijen 216.446 199.522 182.124 164.496 146.442
Overige financiële vaste activa 22.738 21.592 21.108 20.842 20.575
Financiële vaste activa645.790627.091608.579590.056571.106
Voorraden-181.544-230.887-217.562-192.118-178.005
Investeringen 3.083.731 3.206.211 3.304.775 3.322.268 3.316.538

Financieringsmiddelen
Tegenover de investeringen in vaste activa en voorraden bouwgrond staan de interne en externe financieringsmiddelen. De lange interne financieringsmiddelen worden gevormd door de reserves en voorzieningen. De langlopende schulden bestaan uit lange leningen en overige vaste schuld. De overige vaste schuld bestaat vooral uit de ontvangen afkoopsommen erfpacht, die de gemeente als schuld op de balans moet opnemen en die gedurende de oorspronkelijke looptijd van het afgekochte erfpachtcontract jaarlijks vrijvallen in het resultaat. De netto kortlopende schulden worden hier berekend als de netto positie van korte leningen, banksaldi en het overige netto werkkapitaal. De grens tussen kort en lang ligt voor de leningen op één jaar. Het overige netto werkkapitaal bestaat uit het saldo van debiteuren, crediteuren en overlopende posten.

De reservepositie daalt in de komende jaren. Dit komt vooral door bijdragen aan investeringsprojecten uit het Investeringsfonds Rotterdam (IFR), de bestemmingsreserve ISV/GO en de bestemmingsreserve NPRZ. De voorzieningen blijven redelijk stabiel. Met het oog op de beoogde verkoop van de aandelen Eneco wordt de flexibiliteit in de financieringsportefeuille vergroot. Zo vinden er in 2019 relatief veel aflossingen plaats op de opgenomen lange leningen.

Financieringsmiddelen

Financieringsmiddelen (standen ultimo jaar)20182019202020212022
Reserves 958.310 855.096 801.792 777.825 775.269
Voorzieningen 63.275 63.199 63.068 62.931 62.894
Interne financieringsmiddelen1.021.585918.295864.860840.756838.163
Opgenomen lange leningen 1.396.544 833.856 609.696 404.005 377.434
Overige vaste schuld 34.103 33.121 32.139 31.157 30.175
Langlopende schulden1.430.647866.977641.835435.162407.609
Netto korte leningen en banksaldi 410.000 275.000 275.000 275.000 275.000
Overig netto werkkapitaal 4.955 4.955 4.955 4.955 4.955
Netto kortlopende schulden414.955279.955279.955279.955279.955
Beschikbare financieringsmiddelen 2.867.187 2.065.227 1.786.650 1.555.873 1.525.727

Financieringstekort
De beschikbare financieringsmiddelen nemen sterker af dan de investeringen. Dit leidt tot een oplopend financieringstekort. Het financieringstekort geeft het bedrag weer van de nieuwe leningen die moeten worden aangetrokken.

Financieringstekort

Financieringstekort (standen ultimo jaar)20182019202020212022
Investeringen 3.083.731 3.206.211 3.304.775 3.322.268 3.316.538
Beschikbare financieringsmiddelen -2.867.187 -2.065.227 -1.786.650 -1.555.873 -1.525.727
Financieringstekort 216.544 1.140.984 1.518.125 1.766.395 1.790.811

Ontwikkeling leningenpositie
De totale leningenpositie wordt berekend door het financieringstekort (de nog aan te trekken leningen) op te tellen bij de korte leningen en de reeds lopende lange leningen. De vaste schuld neemt in 2019 en 2020 toe en stabiliseert daarna.

Ontwikkeling leningenpositie

Ontwikkeling leningenpositie (standen ultimo jaar)20182019202020212022
Netto korte leningen en banksaldi410.000275.000275.000275.000275.000
Opgenomen lange leningen 1.396.544 833.856 609.696 404.005 377.434
Financieringstekort 216.544 1.140.984 1.518.125 1.766.395 1.790.811
Lange leningen1.613.0881.974.8402.127.8212.170.4002.168.245
Totaal korte en lange leningen 2.023.088 2.249.840 2.402.821 2.445.400 2.443.245

Rente

De financiering van de gemeentelijke investeringen vindt plaats met reserves en voorzieningen – de lange interne financieringsmiddelen – en met extern aangetrokken geldleningen. Als uitgangspunt geldt dat de financieringswijze geen rol mag spelen bij de kostprijsberekening van gemeentelijke taken. Daarom rekent de gemeente ook rente over de reserves en voorzieningen. De totale gemeentelijke vermogenskosten bestaan daarmee uit de externe rentelasten over de korte en lange financiering en de berekende rentelasten over de interne financieringsmiddelen. De gemeente werkt met een omslagrentemethodiek. Dat wil zeggen dat de gemeentelijke vermogenskosten via het taakveld treasury worden toegerekend aan de overige gemeentelijke taakvelden op basis van de boekwaarde van desbetreffende investeringen op de balans.

Gemiddelde rente externe financieringsmiddelen
Het gemiddeld rentepercentage dat wordt berekend over de netto korte schuld is afgeleid van het meerjarig streefpercentage van de Europese Centrale Bank voor de inflatie binnen de Eurozone. Daarbij wordt gerekend dat de korte rente gedurende de periode van 2019 tot en met 2022 geleidelijk oploopt tot 2%. Voor het financieringstekort wordt gerekend met een lange rente die gedurende diezelfde periode oploopt tot 2,5%. In 2019 komt op grond van deze uitgangspunten gemiddelde rente over de externe financieringsmiddelen uit op 2,32%.

Bespaarde rente
De beschikbaarheid van reserves en voorzieningen vermindert de behoefte aan rentedragend vreemd vermogen. Daardoor worden de rentekosten verlaagd. Met deze interne financieringsmiddelen ‘bespaart’ de gemeente dus rente op vreemd vermogen. Daarom wordt de rentevergoeding die wordt toegerekend aan de reserves en voorzieningen ook wel de 'bespaarde rente' genoemd. De ‘bespaarde rente’ is geen uitgave zoals de werkelijke rente die de gemeente voor geldleningen moet betalen, maar blijft binnen de eigen begroting. De gemeente kan deze ‘bespaarde rente’ gebruiken voor andere doeleinden en voegt deze toe aan het IFR. Een deel wordt ingezet voor de dekking van de daarvoor aangewezen kapitaallasten van het investeringsprogramma en voor de dekking van out-of-pocket bijdragen aan fysieke projecten. Het resterende deel draagt bij aan het in stand houden van het investerend vermogen. Volgens BBV-regelgeving mag de bespaarde rente niet hoger worden vastgesteld dan de gemiddelde rente over de externe financieringsmiddelen. Met ingang van 2019 wordt de bespaarde rente daarom verlaagd naar van 2,5% naar 2,25%.

Voor de pensioenvoorzieningen bestuurders en gebieden geldt een bijzondere systematiek. Aan deze voorzieningen moet jaarlijks een toevoeging plaatsvinden met een bepaald percentage. Conform voorschriften van het Rijk is dit percentage vastgesteld op 1,648%.

Rentetoerekening
Op grond van de BBV-regelgeving maakt de gemeente onderscheid tussen de omslagrente bouwgronden in exploitatie die wordt toegerekend aan de grondexploitaties en de omslagrente investeringen die wordt toegerekend aan de overige investeringen. Voor de rentetoerekening aan de bouwgronden in exploitatie wordt een specifieke berekeningswijze voorgeschreven. Deze rente is vastgesteld op 1,70%. Bij de jaarrekening vindt nacalculatie plaats op basis van de werkelijke rentelasten.

De omslagrente voor de overige investeringen wordt met ingang van het begrotingsjaar 2019 verlaagd van 2,5% naar 2,25%. Het onderstaande schema toont de rentelasten van de externe financiering, de wijze van rentetoerekening en het renteresultaat op het taakveld treasury.

Renteschema taakveld treasury2019202020212022
Externe rentelasten korte en lange leningen -50.610 -53.953 -60.425 -61.598
Rentebaten verstrekte leningen 6.957 6.413 5.864 5.292
Saldo externe rentelasten en rentebaten-43.653-47.540-54.561-56.306
Omslagrente bouwgronden in exploitatie (1,70%) -3.535 -3.839 -3.512 -3.178
Toe te rekenen externe rente-47.188-51.379-58.073-59.484
Rente over eigen vermogen (2,25%) -21.562 -19.240 -18.040 -17.501
Rente over voorzieningen (2,25%) -412 -413 -415 -416
Rente over pensioenvoorzieningen (1,648%) -741 -739 -736 -732
Totaal toe te rekenen rente-69.903-71.770-77.264-78.134
Toegerekende omslagrente (2,25%) 71.778 74.640 74.097 73.857
Renteresultaat 1.875 2.869 -3.167 -4.277

Wettelijke normen

In de Wet financiering decentrale overheden (Wet fido) zijn drie wettelijke normen opgenomen waaraan de gemeente moet voldoen. Zo moeten tijdelijk overtollige middelen boven een vastgestelde drempel worden aangehouden in ‘s Rijks schatkist. Bij het aantrekken van korte leningen (met looptijd tot één jaar) mag het gemiddelde saldo de kasgeldlimiet niet langdurig overschrijden. Het saldo aan aflossingen en renteherzieningen op de bestaande portefeuille lange leningen (met looptijd van één jaar of langer) mag in enig jaar niet hoger zijn dan de renterisiconorm.

Drempel schatkistbankieren
Ter beperking van de staatsschuld moeten gemeenten liquide middelen aanhouden in de schatkist van het Rijk of uitzetten bij mede-overheden. Om het cashmanagement van de gemeenten niet te veel te verstoren mogen de gemeenten een beperkt positief saldo op de bankrekeningen aanhouden. Gemiddeld per kwartaal mag dit saldo niet meer zijn dan een vastgesteld drempelbedrag. Het drempelbedrag is gerelateerd aan de omvang van de begroting – 0,75% over de eerste schijf van € 500 mln en 0,2% over alles daarboven. Voor 2019 komt deze uit op € 9,7 mln. Indien de gemiddelde banksaldi boven deze drempel komen, worden deze middelen in de schatkist van het Rijk aangehouden.

Kasgeldlimiet
De gemeente mag haar activiteiten niet onbeperkt met kort geld financieren. In de Wet fido is hiervoor de kasgeldlimiet opgenomen, waarmee een maximum wordt gesteld aan de netto kortlopende schuld. De kasgeldlimiet is gelijk aan 8,5% van het begrotingstotaal van de oorspronkelijke begroting en bedraagt € 295 mln in 2019. De in de tabel getoonde bedragen zijn jaargemiddelden. Er moet enerzijds rekening worden gehouden met beschikbare kredietlijnen en anderzijds met tijdelijke uitschieters in de behoefte aan kort geld. Daarom wordt voorzichtigheidshalve enige marge aangehouden onder de kasgeldlimiet en wordt de komende jaren gestuurd op een gemiddelde netto korte schuld van € 275 mln. De kasgeldlimiet mag niet meer dan drie achtereenvolgende kwartalen overschreden worden. Bij een dreigende structurele overschrijding van de kasgeldlimiet zullen nieuwe lange leningen worden aangetrokken. Zijn er goede argumenten voor een langere overschrijding dan kan de gemeente aan de provincie Zuid-Holland vooraf een tijdelijke ontheffing aanvragen. In 2019 kan worden bezien of dit met het oog van de beoogde verkoop van Eneco nodig zal zijn.

Toets kasgeldlimiet

Toets kasgeldlimiet2019202020212022
Grondslag: omvang oorspronkelijke begroting 3.473.998 3.473.998 3.473.998 3.473.998
Kasgeldlimiet (8,5% van grondslag)295.290295.290295.290295.290
Gemiddelde korte schuld 275.000 275.000 275.000 275.000
Gemiddelde korte middelen 0 0 0 0
Gemiddelde netto korte schuld275.000275.000275.000275.000
In % begroting 7,9% 7,9% 7,9% 7,9%
Ruimte (+) / overschrijding (-) 20.290 20.290 20.290 20.290

Renterisiconorm
Bij de structurering van de lange schuld moet de gemeente rekening houden met de renterisiconorm. Deze norm heeft als doel het toekomstig renterisico te beperken door de aflossingen en renteherzieningen te spreiden. Voorkomen moet worden dat er in enig jaar een te grote concentratie plaatsvindt van aflossingen en renteherzieningen op lopende leningen. Het renterisicobedrag wordt volgens de Wet fido berekend als de som van de renteherzieningen en de aflossingen. Hoewel de Wet fido dit niet voorschrijft, wordt uit voorzichtigheidsoverwegingen onder de aflossingen ook de herfinancieringsbehoefte onder de renteswaps meegeteld. Hiermee wordt het gebruik van renteswaps gelimiteerd. Het totale renterisicobedrag mag niet groter zijn dan 20% van het begrotingstotaal van de oorspronkelijke begroting. De omvang van de begroting 2019 geldt volgens de wet ook als grondslag voor de toetsing van de daaropvolgende jaren. Als gevolg van het flexibiliseren van de leningenportefeuille zijn de aflossingen in 2019 relatief hoog, maar het renterisicobedrag blijft onder de renterisiconorm. Nieuw af te sluiten leningen zullen zodanig worden gestructureerd dat de renterisiconorm in de komende jaren niet wordt overschreden.

Toets renterisiconorm2019202020212022
Grondslag: omvang oorspronkelijke begroting3.473.9983.473.9983.473.9983.473.998
Renterisiconorm (20% van grondslag)694.800694.800694.800694.800
Renteherzieningen12.3678.08161.0400
Aflossingen562.688309.160290.691111.571
Renterisicobedrag575.055317.241351.731111.571
In % begroting16,6%9,1%10,1%3,2%
Ruimte (+) / overschrijding (-)119.745377.559343.069583.229

Renterisicobeheer

Bij toekomstige financiering loopt de gemeente een renterisico. Dit is het risico dat de marktrente waartegen wordt geleend hoger uitvalt dan eerder is geraamd. Tevens bestaat er een renterisico op het moment van renteherziening bij een lopende lening. Een stijging van de rentetarieven ten opzichte van de begroting leidt namelijk tot hogere rentelasten. Als onderdeel van het renterisicobeheer maakt de gemeente op beperkte schaal gebruik van renteswaps.

Renteswaps
Renteswaps zijn instrumenten waarmee de lange rente kan worden vastgelegd. In 2009 en 2010 heeft de gemeente renteswaps afgesloten om toekomstige renterisico’s te beperken. Daarbij is een deel van de onderliggende financieringsbehoefte ingevuld met een twintigjarige geldlening van € 100 mln. Met de overige renteswaps worden de renterisico’s over de jaarlijkse financieringsbehoefte van € 85 mln ingedekt. Ter beperking van tegenpartijrisico’s zijn deze swaps alleen afgesloten bij de Bank Nederlandse Gemeenten. Deze bank heeft met een AAA-rating een zeer hoge kredietwaardigheid. Op deze renteswaps drukken geen onderpandverplichtingen. Bij een rentedaling heeft de gemeente dan ook geen verplichting om liquide middelen te storten.

Renterisico
Bij de berekening van het renterisico over de totale schuld worden zowel renterisico’s die samenhangen met de korte als de lange schuld betrokken en wordt naast de herfinanciering ook eventuele uitbreiding van de financieringsbehoefte meegenomen. Dit resulteert in het bedrag dat blootstaat aan risico’s van een rentestijging.

Bij het berekenen van de benodigde weerstandscapaciteit, wordt er vanuit gegaan dat een structurele rentestijging van 2% ten opzichte van de verwachtingen moeten kunnen worden opgevangen. Voor meer informatie over het gemeentelijke beleid met betrekking tot risicobeheersing, zie de paragraaf Weerstandsvermogen en risicobeheersing.

Renterisico2019202020212022
Renteherzieningen 12.367 8.081 61.040 0
Financieringstekort (stand primo) 216.544 1.140.984 1.518.125 1.766.395
Reeds ingedekt met renteswaps -85.000 -85.000 -85.000 -85.000
Renterisicobedrag lange schuld143.9111.064.0651.494.1651.681.395
Renterisicobedrag korte schuld 275.000 275.000 275.000 275.000
Totaal renterisicobedrag418.9111.339.0651.769.1651.956.395
Renterisico (2%) 8.378 26.781 35.383 39.128

Leningverstrekking

De Verordening leningverstrekking en garantieverlening Rotterdam 2014 biedt het kader voor het verstrekken van leningen en de verlening van garanties voor rechtspersonen. Bij leningverstrekking of garantieverlening stelt de gemeente zich terughoudend op volgens het “nee, tenzij” principe. In afwijking hiervan kan specifieke regelgeving worden vastgesteld om bepaalde investeringen te stimuleren. Zo kan onder de Regeling investeringssubsidies breedtesport-, scouting- en speeltuinverenigingen naast een subsidie een aanvullende lening worden verstrekt. De gemeente houdt nadrukkelijk rekening met wettelijke kaders, zoals de staatssteunregelgeving.

De bestaande portefeuille verstrekte geldleningen heeft een aflopend karakter. De geldleningen zijn voornamelijk verstrekt aan woningbouwcorporaties en de RET Infrastructuur BV en RET Railgebonden voertuigen BV. Tot 1994 verstrekte de gemeente leningen aan woningbouwcorporaties. In 1994 is de gemeente een overeenkomst aangegaan met het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) waardoor de leningen van woningbouwcorporaties worden gewaarborgd door het WSW. Sinds dat moment trekken de woningbouwcorporaties zelfstandig hun leningen aan op de kapitaalmarkt en niet meer bij de gemeente. De leningen aan overige verbonden partijen betreffen voornamelijk het Nationaal Restauratiefonds (NRF) en Stimuleringsfonds Volkshuisvesting Nederlandse Gemeenten (SVN). De overige financiële activa zijn onder andere leningen aan sportverenigingen en welzijnsorganisaties. Daarnaast gaat het om leningen voor de economische ontwikkeling.

Verstrekte leningen (standen ultimo jaar)20182019202020212022
Leningen aan woningbouwcorporaties 137.534 129.336 120.670 111.779 102.467
Leningen aan deelnemingen 68.000 59.500 51.000 42.500 34.000
Leningen aan overige verbonden partijen 10.912 10.686 10.454 10.217 9.975
Totaal leningen216.446199.522182.124164.496146.442
Sportverenigingen 12.538 12.187 11.748 11.527 11.305
Economische ontwikkeling 6.816 6.816 6.816 6.816 6.816
Overig 3.384 2.589 2.544 2.499 2.454
Totaal overige financiële vaste activa22.73821.59221.10820.84220.575
Totaal verstrekte leningen 239.184 221.114 203.232 185.338 167.017

Garantieverlening

Bij de gemeentelijke garantieverlening wordt onderscheid gemaakt tussen de gemeentelijke achtervangpositie bij de waarborgfondsen, garanties voor particulieren en garanties voor rechtspersonen.

Achtervang waarborgfondsen
De gemeente fungeert als achtervanger bij twee verschillende waarborgfondsen, de Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen (WEW) en de Stichting Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW). Als achtervanger is de gemeente verplicht om renteloze leningen te verstrekken aan de waarborgfondsen als die in liquiditeitsproblemen komen door een te laag fondsvermogen.

Het WEW biedt via de Nationale Hypotheek Garantie (NHG) aan de geldgevers zekerheid voor het geval de hypotheekgever niet aan zijn financiële verplichtingen voldoet. Geldgevers kunnen het WEW aanspreken voor de restschuld bij gedwongen verkoop. De achtervangfunctie van de gemeente geldt alleen voor hypotheken die tot 1 januari 2011 zijn afgesloten, daarna is sprake van 100% achtervang van het Rijk. Hierdoor neemt de Rotterdamse achtervangpositie jaarlijks verder af.

Het WSW heeft als doel om de toegang tot de kapitaalmarkt voor de deelnemende woningcorporaties te bevorderen. Daarvoor biedt zij zekerheid aan geldgevers van woningcorporaties voor de rente- en aflossingsverplichtingen van de geborgde geldleningen. De woningcorporaties betalen hiervoor een borgstellingsvergoeding aan het WSW. Pas als de buffers van het WSW ontoereikend zijn, wordt de achtervang van het Rijk en de gemeenten aangesproken. Onderstaande tabel geeft de achtervangpositie in beide waarborgfondsen weer.

Borgstellingen door waarborgfondsen

Borgstellingen door waarborgfondsen met achtervang gemeente (standen ultimo jaar)20182019202020212022
WEW 3.400.000 3.200.000 3.000.000 2.800.000 2.600.000
WSW 6.750.324 6.750.324 6.750.324 6.750.324 6.750.324
Totaal borgstellingen door waarborgfondsen 10.150.324 9.950.324 9.750.324 9.550.324 9.350.324

In lijn met de voorgaande jaren wordt het risicobedrag weergegeven als het totaal van de borgstellingen die de waarborgfondsen hebben afgegeven op Rotterdams grondgebied. Dit is niet het werkelijke risicobedrag voor de gemeente Rotterdam. Bij aanspraak op renteloze leningen wordt het hier gepresenteerde bedrag als verdeelsleutel gehanteerd. In samenwerking met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en de G4-gemeenten ontwikkelt de VNG een methodiek voor de verslaglegging over de achtervangpositie en de berekening van het risico waarmee de achtervangpositie gepaard gaat.

Garanties voor particulieren
De garanties in de volkshuisvesting aan particulieren hebben voornamelijk betrekking op een regeling die gold tot 1995. Volgens deze regeling verstrekte de gemeente garanties voor hypothecaire geldleningen van particulieren. Bij verliezen op grond van deze regeling neemt het Rijk 50% voor zijn rekening. Met de komst van de NHG in 1995 is deze regeling gestopt. Daarnaast heeft de gemeente zich garant gesteld voor door het Nationaal Restauratiefonds (NRF) verstrekte leningen.

Garanties voor particulieren

Garanties t.b.v. volkshuisvesting particulieren (standen ultimo jaar)20182019202020212022
Hypotheekgaranties 35.403 32.680 29.957 27.233 24.510
Garantie NRF-leningen 6.000 5.400 4.800 4.200 3.600
Totaal garanties t.b.v. volkshuisvesting particulieren 41.403 38.080 34.757 31.433 28.110

Garanties voor rechtspersonen
In het verleden zijn op verschillende beleidsgebieden garanties voor rechtspersonen verstrekt. Bij de risicobeoordeling van de garanties wordt onderscheid gemaakt in verschillende categorieën met hun eigen specifieke kenmerken.

Garanties t.b.v. rechtspersonen (standen ultimo jaar)20182019202020212022
Energie 104.000 104.000 104.000 104.000 104.000
Totaal garanties t.b.v. deelnemingen104.000104.000104.000104.000104.000
Zorg 9.650 8.529 7.522 6.508 5.560
Sport en recreatie 5.009 3.575 2.473 1.620 1.120
Kunst en cultuur 1.612 1.214 904 730 556
Overig 845 787 727 665 598
Totaal garanties t.b.v. niet-deelnemingen17.11614.10511.6269.5237.834
Totaal garanties t.b.v. rechtspersonen 121.116 118.105 115.626 113.523 111.834

De grootste garantie is die voor de deelneming Warmtebedrijf van € 104 mln. Deze garantie betreft de financiering van het aanleggen van een warmtetransportsysteem met het oog op CO2-reductie. Begin 2019 zal de bestaande leningenportefeuille van het Warmtebedrijf moeten worden geherfinancierd. De voorwaarden en het verdere verloop van een gemeentelijke garantstelling daarbij moeten nog worden bepaald en worden voorgelegd aan de gemeenteraad. In deze begroting wordt voorzichtigheidshalve nog gerekend met het voorlopig doorlopen van de garantie op het huidige niveau.

Kredietrisicobeheer

Bij het verstrekken van leningen en het verlenen van garanties loopt de gemeente het risico dat de betrokken partijen niet aan hun financiële verplichtingen aan de gemeente kunnen voldoen. Daarom neemt de gemeente risicobeperkende maatregelen en voert een actief kredietrisicobeheer. De gemeente berekent de risico’s op wanbetaling van de betreffende geldnemers. Dit wordt het kredietrisicobedrag genoemd. In 2012 is de kredietrisicoreserve ingesteld om deze risico’s te kunnen afdekken. Bij leningverstrekking of garantieverlening dient eenmalig een bijdrage te worden gestort voor de dekking van deze kredietrisico’s. Daarnaast betaalt de geldnemer aan de gemeente een renteopslag of garantiepremie, die als voeding dient voor de kredietrisicoreserve. De onderstaande tabel toont per ultimo 2018 de bedragen waarover risico wordt gelopen en het kredietrisicobedrag.

Kredietrisico (standen ultimo 2018)Gegarandeerd/verstrekt bedragKredietrisicobedrag
Borgstellingen door waarborgfondsen 10.150.324 PM
Garanties t.b.v. volkshuisvesting particulieren 41.403 1.159
Garanties t.b.v. rechtspersonen 121.116 37.568
Verstrekte leningen 239.184 10.390
Totaal 10.552.028 49.117

Het kredietrisicobedrag voor de achtervangposities in het Waarborgfonds Eigen Woning en het Waarborgfonds Sociale Woningbouw kan op dit moment nog niet berekend worden en wordt daarom op PM gesteld. De VNG ontwikkelt, in overleg met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en de G4-gemeenten, een methodiek om het kredietrisicobedrag van de achtervangpositie voor gemeenten te kunnen berekenen. Voor garanties ten behoeve van volkshuisvesting particulieren baseert de gemeente zich bij het berekenen van het kredietrisicobedrag op bancaire richtlijnen. Met behulp van een kredietrisicomodel zijn de bedragen berekend die minimaal zouden moeten worden gereserveerd om de risico’s van de leningverstrekking en de garantieverlening voor rechtspersonen te kunnen opvangen. De kredietrisicoreserve (€ 69,2 mln ultimo 2018) is in ieder geval toereikend om het hier berekende totale kredietrisicobedrag te kunnen dekken. Pas als er ook een goede inschatting kan worden gemaakt van de risico’s die samenhangen met de achtervang in de waarborgfondsen, kan worden vastgesteld of de kredietrisicoreserve toereikend is.