Weerstandsvermogen en risicobeheersing

De paragraaf Weerstandsvermogen en risicobeheersing geeft inzage in de ontwikkeling van het weerstandvermogen, waarbij de financiële risico’s worden afgezet tegen de weerstandscapaciteit die beschikbaar is om ze op te vangen.

Beleid

Voor een gezonde financiële positie moet de gemeente over voldoende weerstandsvermogen beschikken. Dit houdt in dat de gemeente over voldoende capaciteit beschikt om de financiële risico’s op te kunnen vangen die niet zijn afgedekt. De gemeente wil ook voorkomen dat iedere onvoorziene, financiële tegenvaller direct dwingt tot bezuinigen of dat er juist een onnodig hoge financiële buffer wordt aangehouden. 

Het weerstandsvermogen is opgebouwd uit de verhouding tussen twee componenten, het benodigde en de beschikbare weerstandscapaciteit. Het beleid rondom het weerstandsvermogen is erop gericht om de verhouding tussen de beschikbare weerstandscapaciteit en de benodigde weerstandscapaciteit ten minste 1,0 te laten zijn. Dit wil zeggen dat de beschikbare weerstandscapaciteit (de teller) minstens gelijk is aan de benodigde weerstandscapaciteit (de noemer). Oftewel dat er genoeg middelen (beschikbare weerstandscapaciteit) aanwezig zijn om de risico’s (benodigde weerstandscapaciteit) op te vangen. 

Om te komen tot de benodigde weerstandscapaciteit wordt periodiek (voorafgaand aan de voorjaarsnota/eerste herziening, begroting/tweede herziening en jaarrekening) geïnventariseerd welke grote financiële risico’s (groter dan € 1,0 mln) de gemeente loopt of zich hebben voorgedaan, waarvoor geen beheersmaatregelen of voorzieningen zijn getroffen en geen verzekering is afgesloten. Op basis hiervan wordt door middel van een risico-simulatiemodel de benodigde weerstandscapaciteit bepaald. In het risico-simulatiemodel wordt, gegeven de ingevoerde risico’s, een berekening van de benodigde weerstandscapaciteit gemaakt aan de hand van 5000 automatisch gegenereerde mogelijk situaties en met een percentage van 95% zekerheid. Dit betekent dat de benodigde weerstandscapaciteit 95% van de mogelijke situaties weerspiegeld. Onderstaand is weergegeven welke risico’s zijn opgenomen bij de berekening van de benodigd weerstandscapaciteit, tevens is toegelicht op welke onderdelen de risico’s voor de benodigd weerstandscapaciteit afwijken ten opzichte van de voorjaarsnota 2023. 

De benodigde weerstandscapaciteit wordt afgezet tegen de beschikbare weerstandscapaciteit. Bij de beschikbare weerstandscapaciteit wordt gerekend met de onderstaande bestanddelen:
•    De algemene reserve;
•    De risicoreserves die zijn gevormd om een specifiek financieel risico af te dekken (op dit moment zijn dit de Kredietrisicoreserve, Bestemmingsreserve BUIG (macrobudget gebundelde uitkeringen), Bestemmingsreserve decentralisatie AWBZ (algemene wet bijzondere ziektekosten) en Bestemmingsreserve Tweedelijns WMO (wet maatschappelijke ondersteuning) en Jeugdhulp);
•    De wettelijk verplichte stelpost voor onvoorziene lasten (kortweg aangeduid als: stelpost onvoorzien).

Bij de tabel ontwikkeling weerstandsvermogen wordt toegelicht en inzichtelijk gemaakt hoe het weerstandsvermogen zich in de loop van de tijd ontwikkeld.
Indien op enig moment het weerstandsvermogen als gevolg van forse financiële tegenvallers minder dan 1,0 bedraagt, worden er maatregelen getroffen die het aannemelijk maken dat het weerstandsvermogen zo spoedig mogelijk weer 1,0 of meer zal bedragen. 

Risico's

In onderstaande tabel worden de financiële risico’s (>= € 1,0 mln) welke mee worden genomen in de berekening van de benodigde weerstandscapaciteit toegelicht. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen kwantificeerbare en niet-kwantificeerbare risico’s. Per risico is een inschatting gemaakt van de kans dat het risico optreedt, de financiële gevolgen en het jaar waarin de gemeente het risico loopt.

Kwantificeerbare risico'sKans op risicoIngeschat minimumbedrag (x € 1.000,-)Ingeschat maximumbedrag (x € 1.000,-)Kans op optreden in jaar
Grondexploitatiesbuiten model88.00088.0002023 e.v.

Op basis van het meest actuele Meerjarenperspectief Grond & Vastgoed is door middel van een risicoanalyse het financiële effect bepaald van de risico's die volgen uit de marktanalyse van wonen en werklocaties, en van de algemene prijsontwikkelingen. Hiervoor zijn de omgevingsrisico's vertaald in verschillende scenario's en is de benodigde weerstandscapaciteit berekend.
Leningen en garantiesbuiten model7.9127.9122023 e.v.

Bij het verstrekken van leningen en het verlenen van garanties loopt de gemeente het risico dat de betrokken partijen niet aan hun financiële verplichtingen kunnen voldoen en de gemeente financiële schade oploopt. De gemeente berekent de risico’s op wanbetaling van de betreffende geldnemers aan de hand van een methodiek die ook wel door banken wordt gehanteerd.
Inkomensregeling (BUIG)25%075.0002023

50% 0 55.000 2024
40% 0 55.000 2025
30% 0 55.000 2026
25% 0 55.000 2027
De inkomsten die Rotterdam van het Rijk ontvangt voor het verstrekken van bijstandsuitkeringen schieten mogelijk tekort om de hiermee samenhangende lasten te dekken. Het Rijk verdeelt het landelijk beschikbare budget (het zogeheten macrobudget BUIG) tussen de gemeenten. Specifieke risico's zijn:
- Eén van de uitgangspunten in de berekening van het BUIG-saldo is de verwachte ontwikkeling van het landelijke bijstandsvolume o.b.v. de meest recente CPB-ramingen. Als het Rotterdamse bijstandsvolume een ongunstigere ontwikkeling van het aantal uitkeringen kent zal dit leiden tot een financieel tekort.
- Wijziging van budgetaandeel Rotterdam in het BUIG-budget. Dit kent twee onderdelen: (1) veranderingen in verdeelmodel voor bijstandsbudgetten (jaarlijkse actualisatie van verdeelmaatstaven) en (2) veranderingen in de verdeling van het LKS-deelbudget op basis van gerealiseerde LKS-uitgaven in het vorige jaar. Eind september 2023 wordt het definitieve BUIG-budget 2023 en het voorlopig BUIG-budget 2024 bekend gemaakt. Een wijziging van slechts 0,1% in het aandeel van Rotterdam betekent direct een stijging/daling van de inkomsten met € 6 mln.
- Op basis van tussenrapportages voor de doorontwikkeling van het BUIG-verdeelmodel lijkt het er sterk op dat het aandeel van Rotterdam vanaf 2024 fors lager gaat worden. Pas bij publicatie eind september zal de uitkomst van het nieuwe verdeelmodel 2024 bekend worden. Uitgaande van de tussentijdse uitkomsten wordt voor 2024 de kans van optreden op een BUIG-tekort verhoogd naar 50% (was 25%). Voor de jaren daarna wordt dit jaarlijks afgebouwd waarbij wordt uitgegaan dat met SZW nadere afspraken worden gemaakt om de verslechtering ongedaan/kleiner te maken. 

Voor het bepalen van het maximale tekort op de BUIG wordt uitgegaan van 10% van de BUIG lasten (circa € 550 mln). Voor een eventueel extra tekort kan namelijk een beroep worden gedaan op de vangnetregeling (voor zover dat extra tekort door de accountant als rechtmatig is beoordeeld en niet wordt gecompenseerd door meevallers uit de voorgaande twee jaren). 
Renterisico50%02.0342023

50% 0 12.206 2024
50% 0 22.454 2025
50% 0 27.400 2026
50% 0 32.086 2027
Bij toekomstige financiering loopt de gemeente een renterisico. Dit is het risico dat de marktrente waartegen wordt geleend hoger uitvalt dan eerder is geraamd. Tevens bestaat er een renterisico op het moment van renteherziening bij een lopende lening. Een stijging van de rentetarieven ten opzichte van de begroting leidt namelijk tot hogere rentelasten. Bij het berekenen van de benodigde weerstandscapaciteit wordt er vanuit gegaan dat een structurele rentestijging van 2% ten opzichte van de verwachtingen moet kunnen worden opgevangen.
Gemeentefonds (omvang)50%015.0002026

50%030.0002027

Bij Voorjaarsnota 2022 (Rijk)/meicirculaire 2022 hebben gemeenten met het Rijk afgesproken het gemeentefonds voor de periode t/m 2025 te fixeren. Voor de periode vanaf 2026 zal een nieuwe financieringssystematiek i.p.v. de 'trap-op-trap-af-systematiek' nader worden worden uitgewerkt, waaronder de volume- en prijsontwikkeling. Daarnaast kan het vervolgtraject van de herijking van het gemeentefonds (w.o. onderzoeken grootstedelijke kosten, centrumfunctie en eigen inkomsten) vanaf 2026 en het periodieke onderhoud  van het gemeentefonds  vanaf 2026 tot een lager gemeentefonds leiden.  
Gemeentefonds (BTW-compensatiefonds)25%010.0002023 e.v.

Risico dat -landelijke- declaraties bij het BTW-compensatiefonds (BCF) zich anders ontwikkelen dan geraamd. 
Gemeentefonds (ontwikkeling verdeelmaatstaven)50%015.0002023 e.v.

Risico dat de bestaande verdelingsmaatstaven zich anders ontwikkelen dan geraamd.
Inflatie o.a. wijziging werkgeverspremies 2024 en nog af te sluiten cao gemeenteambtenaren vanaf 202450%030.0002024 e.v.

Nog niet gepubliceerde werkgeverspremies 2024 (met name pensioenpremies) en een nog niet afgesloten cao voor het jaar 2024 kunnen leiden tot financiële consequenties. Risico is een financiële vertaling van 2% hogere uitkomst dan geraamd. E.e.a. heeft in principe een doorwerking naar het indexeringspercentage van subsidies en andere afgeleide indices.
OZB-opbrengsten40%010.0002023 e.v.

De begrote en gerealiseerde OZB-opbrengsten kunnen van elkaar afwijken. Oorzaken zijn onder meer het continu in beweging zijn van de stad en het daardoor niet vaststaan van de grondslag, onzekere uitkomsten van beroeps- en bezwaarprocedures en effecten van de conjunctuur op de waardeontwikkeling en oninbaarheid.
Tweedelijns Wmo25%010.0002023 e.v. 

In 2015 is de uitvoering van de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) overgedragen aan gemeente. Iedereen die op basis van deze wetten zorg vraagt en geïndiceerd krijgt, dient die zorg ook te krijgen (compensatieplicht). Door de zorg dichterbij te organiseren worden meer Rotterdammers bereikt met hogere zorguitgaven tot gevolg. Met de Bestuurlijke Opdracht Zorg wordt  het afremmen van de groei in de zorg nagestreefd. Het risico bestaat dat de zorguitgaven ondanks de (deels nog in te vullen) beheersingsmaatregelen buiten de budgettaire kaders treden.  
Tweedelijns Wmo (rijkslobby)50%020.0002024 e.v. 

Er loopt een bestuurlijk gesprek tussen Rijk en gemeenten over de financiële houdbaarheid van de Wmo en de tekorten bij gemeenten. Met het oog hierop is in de begroting een reeks Lobby Wmo opgenomen van € 20 mln in 2024, oplopend naar € 60 mln in 2026 en verder (corresponderend met een landelijk bedrag van circa € 1,5 miljard). Het Rijk ziet de introductie van de inkomensafhankelijke eigen bijdrage per 2025 als een middel om de Wmo beheersbaar te maken en zal dit betrekken bij de discussie over de noodzaak voor aanvullende rijksmiddelen voor de Wmo. Het risico dat de lobby richting het Rijk niet (tijdig) zal leiden tot volledige invulling van de voorgenoemde reeks is aanzienlijk. 
Ruimen bommen25%09.0002023 e.v. 

Voorheen ontving de gemeente Rotterdam een vast jaarlijks bedrag van het Rijk voor het ruimen van bommen. Met ingang van 2015 geldt een nieuwe regeling. Op grond daarvan subsidieert het Rijk 70% van de ruimingskosten. Dit betekent dat de gemeente Rotterdam voor de overige 30% zelf dekking moet vinden. Het uitgangspunt is dat er niet meer actief geruimd wordt en dat er zoveel mogelijk kosten ten laste van gemeentelijke projecten worden gebracht. Uiteindelijk bestaat een risico dat geraamd wordt op € 9,0 mln.
Risico-opslag niet-kwantificeerbare risico's50%050.0002023 e.v. 

Voor de niet-kwantificeerbare risico's wordt een opslag in het risicosimulatiemodel opgenomen. Deze risico's worden hierna afzonderlijk toegelicht.
Risico-opslag grote projecten50%05.0002023 e.v. 

Om binnen een groot project financiele tegenslagen te kunnen opvangen, maakt een risicoreserve (ook wel genoemd: risico-opslag of post onvoorzien) deel uit van de projectkostenraming. De risicoreserve ziet toe op de risico's die specifiek voor het project gelden. Het projectbudget wordt conform deze projectkostenraming bepaald, aangevuld met een onzekerheidsreserve. De onzekerheidsreserve biedt aanvullende zekerheid dat het project, bij een gelijkblijvende scope, binnen het beschikbare budget wordt afgerond. In aanvulling hierop wordt bij de berekening van de benodigde weerstandscapaciteit rekening gehouden met het risico dat het totaal van alle projectbudgetten, ondanks het aanhouden van deze reserves, overschreden wordt. Gelet op het feit dat sinds 2017 wettelijk is voorgeschreven dat nagenoeg alle investeringen in materiele vaste activa (i.c. het gros van de projectuitgaven) moeten worden geactiveerd en afgeschreven, waardoor hogere projectuitgaven worden uitgesmeerd over de jaren waarin de gerealiseerde activa worden afgeschreven, is bij de eerste herziening 2022 het maximale risico waarmee traditioneel werd gerekend (25 mln) neerwaarts bij te stellen tot 5 mln.
Financieel risico i.r.t. enkele deelnemingen in investeringsfondsen50%08.6002023 e.v. 

Een investeringsfonds is een verbonden partij, waarin de gemeente, vaak met andere partijen, participeert ter realisering van maatschappelijk rendement. Via een investeringsfonds, investeert de gemeente in projecten met een hoog risicoprofiel, die op de reguliere kapitaalmarkt geen financiering kunnen aantrekken. Investeringsfondsen zijn daarmee risicovoller dan andere verbonden partijen (deelnemingen). Vanwege dit hoge risicoprofiel is tijdige en volledige terugbetaling door het fonds niet gegarandeerd. 
Compenserende maatregelen en planschades25%06.5002023 e.v. 

Bij projecten loopt de gemeente het risico op planschades en het nemen van compenserende maatregelen. Vooralsnog doet het risico zich bij een beperkt aantal projecten voor. Hierdoor ontstaan mogelijk kosten voor de gemeente om de voorgenomen projecten binnen de kaders in uitvoering kunnen brengen. De mate waarin is niet duidelijk. Om vertrouwelijkheid van informatie te waarborgen is ervoor gekozen om de afzonderlijke projectrisico’s gezamenlijk te presenteren. 
Personeelskosten vrijwillige brandweer50%1.5001.5002023 e.v. 

De positie van de brandweervrijwilligers op grond van de deeltijdrichtlijn is op grond van Europese regelgeving juridisch niet meer houdbaar. Om hiervoor een oplossing te vinden is landelijk onderzocht hoe brandweervrijwilligers te onderscheiden zijn van de beroepskrachten. Hieruit is een denkrichting ontstaat die bestaat uit 4 met elkaar samenhangende bouwstenen waarvan de eerste “Verplichtend karakter” is. Dit betekent o.a. dat een vrijwilliger te allen tijde werkt op basis van vrijwilligheid en niet kan worden verplicht om taken uit te voeren of aanwezig te zijn op een bepaald moment. Verder zijn vormen van kazernering en consignatie van vrijwilligers niet meer aan de orde.
Het veiligheidsberaad heeft voor deze eerste bouwsteen een implementatieplan opgesteld dat eind 2023 wordt gepresenteerd.
Landelijk is in kaart gebracht wat de consequenties hiervan zijn waarbij het uitgangspunt is om vanuit een landelijke aanpak te komen tot een vergoeding vanuit het Rijk voor deze consequenties. De meerkosten worden op landelijk niveau ingeschat op € 31 mln. per jaar, en voor de VRR komt het uit op een bedrag van €3 mln. In het implementatieplan is opgenomen dat de nieuwe werkwijze vanaf 2023 wordt ingevoerd indien er dekking komt voor de extra kosten vanuit het ministerie van J en V.
Indien het niet lukt om een vergoeding te krijgen vanuit het Rijk loopt de VRR het risico om de financiële consequenties zelf te moeten betalen vanaf 2023. Voor Gemeente Rotterdam zouden de meerkosten op +/- €1,5mln uitlopen. 
Continuïteit aanbod aanbieders van gesloten jeugdhulp in verband met de ambitie tot vergaande beperking van het aanbod*50%01.5002023

De afbouw van de gesloten jeugdhulp (JH+) gaat gepaard met frictiekosten. Vanwege de grote financiële risico’s wordt er samengewerkt met de twee betrokken aanbieders en de vijf betrokken jeugdhulpregio’s aan continuïteitsplannen. Ook is inmiddels opgeschaald naar rijksniveau voor meer landelijke regie en financiering van frictiekosten bij de transformatie van de gesloten jeugdhulp. Door de regio’s verstrekte liquiditeitssteun moet op basis van de continuïteitsplannen mogelijk omgezet worden in een continuïteitsbijdrage.
Op basis van de huidige inzichten bedraagt het risico voor Regio Rijnmond voor 2023 € 3mln, waarvan het aandeel voor Rotterdam ca 50% is. 
Nieuw Risico *

Niet-kwantificeerbare risico's
Risico achtervang Waarborgfonds Sociale Woningbouw

Het WSW heeft als doel om de toegang tot de kapitaalmarkt voor de deelnemende woningcorporaties te bevorderen. Daarvoor biedt zij zekerheid aan geldgevers van woningcorporaties voor de rente- en aflossingsverplichtingen van de geborgde geldleningen. De woningcorporaties betalen hiervoor een borgstellingsvergoeding aan het WSW. Pas als de buffers van het WSW ontoereikend zijn, wordt de achtervang van het Rijk en de gemeenten aangesproken. In 2018 is het WSW een strategisch programma gestart om het borgstelsel te versterken. In 2021 zijn de gewijzigde afspraken tussen WSW, de corporaties en de achtervangers vastgelegd in verschillende overeenkomsten. Vóór 1 augustus 2021 stonden gemeenten rechtstreeks in de achtervang voor individuele leningen. Voor leningen na 1 augustus 2021 worden leningen achteraf aan gemeenten toegerekend naar rato van het bezit van de betreffende corporatie dat zich in de gemeente bevindt. Nu het strategisch programma door het WSW voltooid is, is de VNG gevraagd een methodiek te ontwikkelen voor de verslaglegging over de achtervangpositie en de berekening van het risico waarmee de achtervangpositie gepaard gaat. Naar verwachting zal dit model in 2024 gereed zijn.
Risico achtervang Waarborgfonds Eigen Woningen

De Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen (WEW) biedt via de Nationale Hypotheekgarantie aan geldgevers zekerheid voor het geval de hypotheekgever niet aan zijn financiële verplichtingen voldoet. Indien het fondsvermogen ontoereikend is, wordt aanspraak gemaakt op de achtervang van Rijk en gemeenten. Voor hypotheken afgesloten na 1 januari 2011 is sprake van 100% achtervang van het Rijk. Om te voorkomen dat er verschillende berekeningsmethodieken worden gehanteerd volgt het WEW nadat het proces bij WSW is afgerond.
Risico op schade aan gemeentelijke kunstcollectie

De gemeentelijke kunstcollectie is niet verzekerd. De gemeente is risicodrager voor eventuele schade aan de collectie.
Uitvoeringsprogramma Lood in de bodem

De verantwoordelijkheid voor de aanpak van ‘bodemlood’ heeft het rijk bij provincies en (grote) gemeenten neergelegd. De marktwaarde van gemeentelijke objecten en gronden kan theoretisch dalen door de aanwezigheid van bodemverontreiniging. 
Risico op schade a.g.v. natuurrampen en terrorisme

Het is niet ondenkbaar dat Rotterdam te maken krijgt met een ramp of een daad van terrorisme, die leidt tot forse financiële schade voor de gemeente Rotterdam.
Wet Open Overheid

Op 5 oktober 2021 heeft de Eerste Kamer de Wet open overheid (Woo) aangenomen. De wet is op 1 mei 2022 in werking getreden. Met deze wet is een nieuwe basis gegeven aan zowel de actieve als de passieve openbaarmaking van overheidsinformatie. In 2021 heeft de raad een aantal moties aangenomen die verdere transparantie moeten bevorderen. De Woo biedt een nieuw kader en daarmee een nieuwe kans om in Rotterdam de actieve en passieve openbaarmaking verder te professionaliseren en daarmee transparantie richting burgers te verbeteren. Hiervoor is het programma Rotterdam Transparant gestart.

De rijksbijdrage voor invoering van de wet is een stuk lager dan werd verwacht. Dit heeft twee oorzaken:
1) Het verschil met de eerste aanname (verdeling 100% op basis van aantal inwoners gemeente) en de werkelijke bijdrage heeft alles te maken met de verdeelsleutel. Iedere gemeente heeft een vast bedrag ontvangen van ca 60% en het overige deel van 40% is op basis van het aantal inwoners verdeeld. De verdeling heeft voor een grote gemeente zoals Rotterdam nadelig uitgepakt.
2) Daarnaast heeft het Rijk minder incidentele middelen beschikbaar gesteld.
De overleggen met VNG, G4 en Rijk hebben nog niet geleid tot een hogere rijksbijdrage.

Het oorspronkelijke plan bedroeg €2,3 mln per jaar. Beschikbaar is nu totaal € 4,6 mln voor de periode 2023 tot en met 2027, wat neerkomt op ca. € 0,9 mln per jaar.
De gemeente wenst de rijksbijdrage als kaderstellend te beschouwen. Dit betekent dat de Woo gefaseerd wordt ingevoerd en de uitvoering van het oorspronkelijk voorgestelde basisscenario niet volledig haalbaar is.
De invoering van de Woo is nog met veel onzekerheden omgeven. Zo weten we niet welke aantallen informatiezoekvragen en Woo-verzoeken de gemeente zal ontvangen, welke werklasten dit met zich meebrengt, wat de relatie met andere wetgeving (zoals de Wet hergebruik overheidsinformatie) is en wat de kosten van onderzoek zullen zijn. 
Openbaar Lichaam Gezamenlijke Brandweer (OLGB)

In juni 2021 heeft de Gezamenlijke Brandweer op basis van doorrekeningen van het risicoclassificatie-model van de TU Delft een mogelijke verschuiving in de verhouding tussen publieke en private incidenten gesignaleerd. Het aandeel private incidenten zou kleiner worden. Mocht dit bij nadere analyse inderdaad het geval blijken, dan zal deze nieuwe ontwikkeling aanleiding kunnen zijn om de verhouding publiek (1/3) privaat (2/3) ter discussie te stellen. Het financiële gevolg met betrekking tot de jaarlijkse bijdrage is op dit moment niet te kwantificeren.
Hiernaast staat de financieringsstructuur van de OLGB in haar totaliteit onder druk. Het aantal aanwijzingen mbt bedrijfsbrandweerplichtigheid loopt terug, waardoor de lasten van het bedrijfsleven door steeds minder schouders worden gedragen. De burgemeester, directeur van de GB,  de CIBUA en de VRR zijn hierover in overleg, in gezamenlijkheid richting en met het Rijk. Dit lijkt een langdurige kwestie waarvan ook in 2023 hoogstwaarschijnlijk geen uitsluitsel kan worden verwacht. Het risico bestaat nog steeds, maar verwachting is (met de kennis van nu) dat dit risico zich op zijn vroegst in 2024 zal manifesteren.
Stijging Energiekosten

Voor 2023 is sprake van stijgende energieprijzen, vanwege toenemende vraag, lagere beschikbaarheid gas, stijgende emissierechten en geo-politieke ontwikkelingen. In de begroting 2023 was om deze reden al een bijstelling verwerkt van € 12,9 mln. Op basis van de nieuwe leveringstarieven, energiebelastingen en kosten voor netbeheer & transport is in Voorjaarsnota een bijstelling van € 16,1 mln opgenomen. Het is waarschijnlijk dat ook in verdere jaren hogere kosten zijn. De prijsontwikkeling is echter op dit moment nog niet in te schatten. Daarnaast zijn er diverse initiatieven om het energieverbruik te beperken.
Andere werkwijze risico verzekeringen

Als saldo van betaalde premies en doorbelastingen werd bij Verzekeringen een buffer aangehouden voor het eigen risico.  De begroting van Verzekeringen is met 1 mln naar beneden bijgsteld, omdat deze buffer meestal niet of maar beperkt nodig was.. Het risico dat resterende buffer niet toereikend is voor eigen risico is verlegd naar het weerstandsvermogen. Vanwege de stelselwijziging is deze opgenomen. Gezien het verloop in de afgelopen jaren is het weestandsrisico 1 mln per jaar., daarnaast blijft er altijd een kleine kans op een groter schadebedrag.
Voorziening pensioenen college

Vanwege toekomstige pensioenverplichtingen van (oud-)collegeleden heeft de gemeente Rotterdam een pensioenvoorziening. De benodigde hoogte is grotendeels afhankelijk van de rentestand en wordt periodiek berekend. Een hogere rente leidt tot een lagere benodigde voorziening (en vrijval), een lagere rente tot een hogere voorziening en een extra storting. 
Verlenen van energietoeslag aan studenten

Door meerdere gerechtelijke uitspraken kan het zijn dat alle gemeenten genoodzaakt zijn om de energietoeslag ook te verstrekken aan studenten. Dit is tegenstrijdig met hetgeen het Rijk altijd beweerde. Aangezien de voorwaarden en de compensatie nog niet bekend is, is het onduidelijk welk risico Rotterdam hierin loopt. 
Financieel risico opvang Oekraïense vluchtelingen

Als gevolg van de inval van Rusland in Oekraïne, heeft de gemeente Rotterdam sinds maart 2023 de taakstelling om Oekraïense vluchtelingen op te vangen. Er is een bestuurlijke opgave vanuit het Rijk om 2.000 tijdelijke huisvestingsplekken te bieden voor vluchtelingen uit Oekraïne. Het tijdelijk huisvesten van ontheemde Oekraïners is een complexe opgave vanwege de diversiteit- aan werkvelden die ermee gepaard gaan. Noodopvang, structurele huisvesting, leefgeld, onderwijs, zorg, werk en wellicht in de toekomst integratie. Werkvelden die vanuit verschillende Rotterdamse clusters worden georganiseerd.

De gemeente maakt kosten op het gebied van tijdelijke huisvesting, leefgeld, onderwijs, zorg en werk. Deze inhoudelijke diversiteit is er ook in de compensatieregelingen. De reden hiervan is dat verschillende ministeries compensatieregeling voor hun eigen werkgebied organiseren. De kosten die gemeente maakt op deze verschillende werkgebieden zijn soms op basis van gerealiseerde kosten soms op basis van normbedragen te declareren.

In 2022 heeft de opvang van Oekraïense ontheemden in Rotterdam ruim 68 mln. gekost. In 2022 dekte de verschillende regelingen vanuit het Rijk al deze kosten. Het zwaartepunt lag daarbij bij de kosten voor tijdelijk huisvesting.

Het ziet er naar uit dat de gemeente ook in 2023 uitkomt met de dekking vanuit het Rijk. De verdeling van de kosten over verschillende regelingen zal in 2023 wel anders zijn. De grootste onbekende factor hierin is de realisatie van opvangplekken via verbouwingen in leegstaande kantoorpanden en vmlg. Verpleeg- en verzorgingshuizen. Daarvoor worden meer transitiekosten gemaakt dan bij de inhuur van schepen, maar dit blijft een rendabele investering. Op termijn zijn de kosten per nacht per bed lager bij tijdelijke huisvesting op landlocaties dan op schepen.
Nog onbekend is hoe het Rijk de regelingen voor 2024 vorm wil gaan geven
Risico op klimaatschade

Onder klimaatschade verstaan we de economische schade die ontstaat door de extreme weergebeurtenissen, zoals overstromingen, zware regen en hagelbuien, windhozen en extreme temperaturen e.d. Deze gebeurtenissen nemen in aantal en intensiteit toe. De kans op economische schade voor de gemeente die ontstaat door extreme weergebeurtenissen stijgt met de veranderingen van het klimaat. Voorheen werd hier nog geen rekening mee gehouden in het weerstandsvermogen.
De klimaatrisico’s voor de gemeente zijn geïnventariseerd. Deze hebben vooral betrekking op bodemdaling, wateroverlast en hitte en vertalen zich in klimaatkosten hoofdzakelijk in het fysieke domein, zoals voor wegen, civiele kunstwerken en vastgoed. Deze kosten zijn deels verdisconteert in de begroting, zoals: door oplopende beheerlasten en het hanteren van bijvoorbeeld een hogere prijs per vervangen meter riolering dan andere gemeenten; het opstellen van een hitteplan; en het creëren van meer koele plekken door extra bomen te planten en te vergroenen.
Daarnaast leidt klimaatverandering tot risico’s en schade op andere manieren zoals:
• Aansprakelijkheidsstelling van de gemeente bij onvoldoende capaciteit van het rioolstelsel of ondergelopen tunnels, waardoor privaat vastgoed beschadigd raakt, straten onbegaanbaar worden voor hulpdiensten en voor sommige Rotterdammers hulp te laat komt.
• Lagere (huur)opbrengsten en een noodzaak voor het op hoogte houden van maatschappelijke voorzieningen als kinderboerderijen, volkstuinen en speeltuinen, die minder bruikbare ruimte overhouden als gevolg van meer wateroverlast door klimaatverandering.
• Schade aan cultureel erfgoed door bijvoorbeeld wateroverlast in gemeentelijke musea.
• Scholen en/of kinderdagopvangen (maatschappelijk vastgoed) die zomers niet afdoende gekoeld en geventileerd kunnen worden, waardoor leerlingen naar huis gestuurd worden. De gemeente wordt geacht deze schoolgebouwen aan te passen voor een beter binnenklimaat.
• Schade aan verkeersregelinstallaties, laadinfrastructuur, wegen, kunstwerken en straatverlichting door water of hitte.
• Een onaantrekkelijk vestigingsklimaat en de risicoperceptie die ontstaat bij investeerders en projectontwikkelaars waardoor zich minder bedrijven vestigen in Rotterdam en minder woningen kunnen worden gebouwd.
• Gezondheidsschade als gevolg van een slechte luchtkwaliteit en/of geluidsoverlast door de noodzaak voor natuurlijke ventilatie bij hittegolven in drukke, hoogstedelijke wijken.
Daarmee zijn de grootste risico’s van klimaatschade voor de gemeente geïnventariseerd. Voor een aantal van deze risico’s is aangegeven of deze reeds verwerkt zijn in de begroting. Voor de overige risico’s is dit niet het geval, omdat zij niet kwantificeerbaar zijn. Met ingang van de Voorjaarsnota 2023/1e Herziening 2023 wordt het risico van klimaatschade erkent en opgenomen worden als niet-kwantificeerbaar risico in de paragraaf Weerstandsvermogen en risicobeheersing van de verschillende P&C-producten. 
*Compenserende maatregelen en planschades

Bij projecten loopt de gemeente het risico op planschades en het nemen van compenserende maatregelen. Vooralsnog doet het risico zich bij een beperkt aantal projecten voor. Hierdoor ontstaan mogelijk kosten voor de gemeente om de voorgenomen projecten binnen de kaders in uitvoering kunnen brengen. De mate waarin is niet duidelijk. Hiervoor is op basis van een risico-inventarisatie binnen de gemeentebegroting een gekwantificeerd risico opgenomen. Naast deze te concretiseren risico’s loopt de gemeente risico’s die nog niet concreet in een bedrag kunnen worden uitgedrukt. Om vertrouwelijkheid van informatie te waarborgen is ervoor gekozen om ook voor deze risico’s de afzonderlijke projectrisico’s gezamenlijk te presenteren. 

Op basis van dit overzicht is de benodigde weerstandscapaciteit berekend. Deze berekening is voor het gros van de risico's gemaakt met behulp van een risicosimulatiemodel, waarbij is uitgegaan van een zekerheidspercentage van 95%. Dit wil zeggen dat wanneer het weerstandsvermogen exact 1,0 is, in 95% van de gevallen de beschikbare weerstandscapaciteit alle de risico's kan dekken.

De benodigde weerstandscapaciteit in verband met de risico's inzake grondexploitaties en borgstellingen en garanties wordt afzonderlijk berekend, met behulp van een model dat op deze specifieke risico's is toegesneden.

 

Actualisatie kwantificeerbare risico's

In vergelijking met de voorjaarsnota 2023 zijn de belangrijkste wijzigingen in de kwantificeerbare risico’s die ten grondslag liggen aan de berekening van het benodigd weerstandsvermogen onderstaand beschreven.

De belangrijkste wijzigingen in bestaande risico’s:

  • Gemeentefonds (omvang): bij Voorjaarsnota 2022 (Rijk)/meicirculaire 2022 hebben gemeenten met het Rijk afgesproken het gemeentefonds voor de periode t/m 2025 te fixeren. Voor de periode vanaf 2026 zal een nieuwe financieringssystematiek in plaats van de 'trap-op-trap-af-systematiek' worden uitgewerkt. Daarnaast kan het periodieke onderhoud van het gemeentefonds vanaf 2026 tot lagere inkomsten leiden. Het risico is hierdoor verhoogd voor 2026 met € 5 mln en voor 2027 met € 10 mln.
  • Gemeentefonds (ontwikkeling verdeelmaatstaven): het risico bestaat dat de verdelingsmaatstaven zich anders ontwikkelen dan geraamd. Naar verwachting is dit risico groter waarmee het risico is opgehoogd met € 5 mln. 
  • Inflatie o.a. wijziging werknemerspremies 2024 en nog af te sluiten cao gemeenteambtenaren vanaf 2024: dit risico is een financiële vertaling van 2% hogere uitkomst dan geraamd. Naar verwachting is het risico lager dan voorheen was geraamd, waarmee het risico € 15 mln is gedaald. 
  • Inkomensregeling (BUIG): het nieuwe BUIG-verdeelmodel pakt ongunstig uit voor Rotterdam. Hiermee wordt rekening gehouden in het risico. Derhalve wordt de kans van het optreden van een BUIG-tekort vanaf 2024 verhoogd van 25% naar 50% aflopend naar 25% in 2027. 
  • Compenserende maatregelen en planschade: uit inschatting van externe blijkt dat het risico van optreden is afgenomen. Derhalve wordt de kans van optreden bijgesteld van 50% naar 25%. 

 

Actualisatie niet-kwantificeerbare risico's

Er zijn ten opzichte van de begroting 2023 is er een nieuw niet-kwantificeerbare risico’s aangeleverd. Alle niet-kwantificeerbare risico’s worden via de risico-opslag niet-kwantificeerbare risico’s (kans 50%, bedrag € 50 mln) meegenomen in de berekening van het benodigd weerstandsvermogen.

Nieuw niet-kwantificeerbare risico:

  • Compenserende maatregelen en planschades: bij projecten loopt de gemeente het risico op planschades en het nemen van compenserende maatregelen. Hiervoor is op basis van een risico-inventarisatie binnen de gemeentebegroting een kwantificeerbaar risico opgenomen. Naast deze te concretiseren risico's loopt de gemeente risico's die nog niet concreet in een bedrag kunnen worden uitgedrukt. 

Benodigde weerstandscapaciteit

Onderstaande tabel laat de verwachte ontwikkeling van de benodigde weerstandscapaciteit zien.

Omdat de financiële restrisico's per saldo zijn afgenomen, neemt ook de benodigde weerstandscapaciteit af. Er is minder weerstandscapaciteit nodig, om nagenoeg (voor 95%) zeker van te zijn dat de financiële risico's, zoals hierboven genoemd, eenmalig kunnen worden opgevangen. 

Benodigde weerstandscapaciteit (bedragen x € 1 mln, balansstanden ultimo jaar)

2021202220232024202520262027
Benodigde weerstandscapaciteit 222 182 182 200 200 203 208

Beschikbare weerstandscapaciteit

Voor de bepaling van de beschikbare weerstandscapaciteit wordt gerekend met de volgende bestanddelen:

  • de Algemene reserve;
  • de bestemmingsreserves die zijn gevormd om een specifiek financieel risico af te dekken (kortweg aangeduid als: de risicoreserves);
  • de wettelijk verplichte stelpost voor onvoorziene lasten (kortweg aangeduid als: stelpost onvoorzien).

Dit sluit aan bij het primaire doel van het weerstandsvermogen: het opvangen van plotselinge, niet begrote financiële tegenvallers, zonder dat er direct moet worden bezuinigd. Stille reserves lenen zich in de praktijk niet of nauwelijks voor het opvangen van plotselinge financiële tegenvallers, omdat ze niet per direct gerealiseerd kunnen worden. En het aanwenden van bestemmingsreserves, die voor een specifiek doel worden aangehouden, moet de facto worden opgevat als een bezuiniging.

Beschikbare weerstandscapaciteit (bedragen x € 1 mln, balansstanden ultimo jaar)2021202220232024202520262027
Kredietrisicoreserve 19 19 20 20 20 20 20
Bestemmingsreserve BUIG meerjarig 36 19 25 25 25 25 25
Bestemmingsreserve Decentralisatie AWBZ 1 1 0 0 0 0 0
Bestemmingsreserve Tweedelijns Wmo en Jeugdhulp 32 58 22 32 42 52 52
Risicoreserves 88 98 66 76 86 96 96
Algemene reserve 214 176 97 91 116 123 148
Stelpost onvoorzien 1 1 0 1 1 1 1
               
Beschikbare weerstandscapaciteit* 302 274 163 168 203 220 245

* Er kan sprake zijn van een afrondingsverschil

Weerstandsvermogen

Conform coalitieakkoord wordt gestuurd op een weerstandsvermogen van minimaal 1,0, passend bij de financiële risico's die de gemeente loopt. Met andere woorden: de beschikbare weerstandscapaciteit zou tenminste gelijk moeten zijn aan de benodigde weerstandscapaciteit.

Zichtbaar in onderstaande tabel is dat in de eerste jaren van de meerjarenraming het weerstandsvermogen een dip vertoont, vanaf 2025 is het weerstandsvermogen weer 1,0. De belangrijkste oorzaak voor deze dip in het weerstandsvermogen is de daling van de beschikbare weerstandscapaciteit door onder andere de cao-stijging waarvoor de gemeente niet wordt gecompenseerd.

Weerstandsvermogen (bedragen x € 1 mln, balansstanden ultimo jaar)2021202220232024202520262027
Beschikbare weerstandscapaciteit 302 274 163 168 203 220 245
Benodigde weerstandscapaciteit 222 182 182 200 200 203 208
Weerstandsvermogen 1,36 1,51 0,90 0,84 1,02 1,08 1,18
Norm gemeente Rotterdam op grond van coalitieakkoord 2022-2026: minimaal 1,0

Ontwikkeling weerstandsvermogen

In de onderstaande tabel is te zien hoe het (verwachte) verloop van het weerstandsvermogen dat in deze tweede herziening 2023 wordt gepresenteerd, zich verhoudt tot het (verwachte) verloop dat in de begroting 2023 en eerste herziening 2023 is gepresenteerd.

De daling van de benodigde weerstandscapaciteit volgt uit de actualisatie van de kwantificeerbare risico’s die wordt toegelicht onder de Actualisatie kwantificeerbare risico’s. De wijzigingen met de meeste invloed hebben betrekking op inflatie o.a. werknemerspremies en compenserende maatregelen en planschade. Minder en/of lagere risico's om te dekken resulteert in een daling van de benodigde weerstandscapaciteit.

De daling van de beschikbare weerstandscapaciteit (waaronder de Algemene Reserve) komt hoofdzakelijk door een aantal financiële tegenvallers, waarvan de cao-gemeenten de grootste is. Deze is verwerkt bij de eerste herziening 2023. De daling van de beschikbare weerstandscapaciteit zorgt ervoor dat het weerstandsvermogen in de eerste jaren van de meerjarenraming onder de 1,0 zakt. Vanaf 2025 is het weerstandsvermogen weer 1,0. 

Weerstandsvermogen (bedragen x € 1 mln, balansstanden ultimo jaar)2021202220232024202520262027
Beschikbare weerstandscapaciteit (Begroting 2023) 302 266 202 268 343 351  
Benodigde weerstandscapaciteit (Begroting 2023) 222 182 188 181 177 181  
Weerstandsvermogen (Begroting 2023) 1,36 1,46 1,07 1,48 1,94 1,94  
Beschikbare weerstandscapaciteit (Eerste herziening 2023)   274 169 172 198 214 248
Benodigde weerstandscapaciteit (Eerste herziening 2023)   182 190 200 202 206 211
Weerstandsvermogen (Eerste herziening 2023)   1,51 0,89 0,86 0,98 1,04 1,17
Beschikbare weerstandscapaciteit (Tweede herziening 2023)   274 163 168 203 220 245
Benodigde weerstandscapaciteit (Tweede herziening 2023)   182 182 200 200 203 208
Weerstandsvermogen (Tweede herziening 2023)   1,51 0,90 0,84 1,02 1,08 1,18

Wettelijk voorgeschreven kengetallen

Onderstaand worden uitsluitend de financiële kengetallen weergegeven die op grond van het Besluit Begroting en Verantwoording moeten worden vermeld in de paragraaf Weerstandsvermogen en risicobeheersing. Het complete overzicht van alle door de gemeente Rotterdam gehanteerde financiële kengetallen, inclusief toelichting, is terug te vinden in het onderdeel Financiële kengetallen.

Verplichte financiële kengetallen o.g.v. BBV2021202220232024202520262027
Netto schuldquote 23,7% 11,7% 26,9% 34,4% 38,9% 45,8% 45,0%
Netto schuldquote gecorrigeerd voor alle verstrekte leningen 20,9% 9,6% 25,0% 32,8% 37,6% 44,8% 44,1%
Solvabiliteitsratio 56,0% 64,0% 55,1% 51,4% 50,3% 48,5% 49,6%
Structurele exploitatiesaldo 5,6% 1,7% -4,1% 0,3% 1,5% 1,6% 1,6%
Grondexploitatie -2,7% -3,0% -3,8% -4,2% -3,6% -3,4% -4,6%
Belastingcapaciteit 1,02 1,01 1,02 1,08 n.v.t. n.v.t. n.v.t.