Financiering

De treasuryfunctie van de gemeente omvat alle activiteiten die voorzien in de financieringsbehoefte van de gemeente. De gemeente moet altijd over voldoende geld beschikken om aan alle verplichtingen te kunnen voldoen: het op tijd betalen van uitkeringen, subsidies, salarissen en facturen van derden. Hiervoor trekt de gemeente op dagelijkse basis korte geldleningen aan. Om investeringen in de stad mogelijk te maken, trekt de gemeente geldleningen aan met een langere looptijd. Het financieringsbeleid is nodig om de rente die de gemeente moet betalen op de aangetrokken leningen te beheersen en de daarmee samenhangende risico’s te beperken. Het andere belangrijke aandachtsveld binnen de treasuryfunctie betreft het verstrekken van leningen en het verlenen van garanties door de gemeente bij de uitoefening van haar publieke taak.

Beleid

Financiering

De Wet financiering decentrale overheden (Wet fido) geeft de wettelijke kaders voor de treasuryfunctie van decentrale overheden. Een belangrijk uitgangspunt van de wet is dat een gemeente voorzichtig moet omgaan met publieke middelen. Dit uit zich onder andere in de beheersing van renterisico’s. Hierbij gelden als wettelijke normen de kasgeldlimiet en de renterisiconorm.

Het kan voorkomen dat de gemeente in een bepaalde periode overtollig geld heeft. Op dat moment heeft de gemeente meer geld op de bankrekeningen staan dan strikt noodzakelijk is. Als ze dat geld niet uitleent aan medeoverheden en de omvang is hoger dan een bepaald drempelbedrag, dan moet de gemeente dat geld aanhouden in ‘s Rijks schatkist. Dit wordt ‘verplicht schatkistbankieren’ genoemd. Ook stelt de Wet fido strenge eisen aan de kredietwaardigheid van tegenpartijen en de te gebruiken instrumenten. Artikel 212 van de Gemeentewet verplicht de gemeente de gemeentelijke regelgeving voor de financieringsfunctie vast te leggen. Dit heeft de gemeente gedaan in de Verordening financiën Rotterdam 2021, die verder is uitgewerkt in het Treasurystatuut Rotterdam 2021.

De financiering van de gemeentelijke investeringen vindt plaats met reserves en voorzieningen – de interne financieringsmiddelen – en met extern aangetrokken geldleningen. De gemeente rekent ook rente over de reserves en voorzieningen. De rentevergoeding die wordt toegerekend aan de reserves en voorzieningen wordt de 'bespaarde rente' genoemd. De bespaarde rente is geen uitgave zoals de werkelijke rente die de gemeente voor opgenomen geldleningen moet betalen, maar blijft binnen de eigen begroting. De bespaarde rente kan worden aangewend voor andere doeleinden en is toegevoegd aan de bestemmingsreserve Rotterdamse investeringsmotor (RIM).

De totale gemeentelijke financieringskosten bestaan daarmee uit de externe rentelasten over de opgenomen geldleningen en de berekende rentelasten over de interne financieringsmiddelen. De gemeente werkt met een omslagrentemethodiek. Dat wil zeggen dat de gemeentelijke financieringskosten via het taakveld treasury worden toegerekend aan de overige gemeentelijke taakvelden op basis van de boekwaarde van desbetreffende investeringen op de balans.

In het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV) zijn bepalingen en richtlijnen opgesteld voor de berekening van de bespaarde rente, de omslagrente die wordt toegerekend aan de investeringen en de omslagrente die wordt toegerekend aan de bouwgronden in exploitatie (BIE). Jaarlijks worden op basis van deze BBV-richtlijnen de verschillende interne rentepercentages berekend. Door de laagblijvende externe marktrente is de bespaarde rente (de rente die wordt berekend over de reserves en voorzieningen) bij de begroting 2021 verlaagd van 2,0% naar 1,75%. De lagere rentelasten leidden er ook toe dat de omslagrente investeringen met ingang van 2021 is bijgesteld van 2,0% naar 1,75%. De bestendige gedragslijn is om beide rentepercentages aan elkaar gelijk te houden. Daarnaast bestaan er rijksregels voor het toerekenen van rente aan de Voorziening pensioenen bestuurders. Aan deze voorziening moet jaarlijks een toevoeging plaatsvinden voor het percentage waartegen de voorziening contant is gemaakt. Volgens voorschriften van het Rijk is de rentetoerekening voor pensioenvoorzieningen voor 2021 gesteld op 0,082%.

De omslagrente, de bespaarde rente en de rente pensioenvoorzieningen bestuurders wijken in 2021 op realisatiebasis niet af van de begroting. Voor de omslagrente BIE vindt volgens de BBV-richtlijnen bij de jaarrekening een nacalculatie plaats op basis van de werkelijk gerealiseerde rentelasten. De omslagrente BIE wordt bepaald als het gewogen gemiddelde rentepercentage van de bestaande leningenportefeuille, naar de verhouding vreemd vermogen / totaal vermogen. Deze rente komt bij nacalculatie uit op 0,68% en is lager dan begroot (0,80%).

Op grond van deze bepalingen en richtlijnen zijn in de jaarstukken 2021 de volgende rentepercentages te onderscheiden:

  • Omslagrente BIE: 0,68%
  • Omslagrente investeringen: 1,75%
  • Bespaarde rente: 1,75%
  • Rentetoerekening Voorziening pensioenen bestuurders: 0,082%

Leningverstrekking en garantieverlening
Gemeenten mogen volgens de Wet fido uitsluitend geldleningen verstrekken en garanties verlenen uit hoofde van de publieke taak. We spreken van een publieke taak wanneer overheidsingrijpen noodzakelijk is om een maatschappelijk belang te realiseren. De gemeenteraad bepaalt wat tot de publieke taak behoort en besluit of bij marktfalen overheidsingrijpen noodzakelijk is. Bij het verstrekken van geldleningen en garanties is een motivering van de overwegingen voor dit overheidsingrijpen vereist. De gemeenteraad en de toezichthouder, de Provincie Zuid-Holland, moeten dit kunnen toetsen. Een belangrijke overweging voor de gemeenteraad hierbij is of de te ondersteunen activiteiten direct of indirect van belang zijn voor de eigen inwoners. Daarnaast moet worden overwogen of de gemeente de meest geëigende overheidspartij is om deze activiteiten te ondersteunen.

De Verordening leningverstrekking en garantieverlening Rotterdam 2014 biedt het kader voor het verstrekken van leningen en de verlening van garanties voor rechtspersonen. Bij leningverstrekking of garantieverlening stelt de gemeente zich terughoudend op volgens het “nee, tenzij" principe. Daarbij houdt de gemeente nadrukkelijk rekening met wettelijke kaders. De gemeente beheerst en verlaagt de risico’s die samenhangen met de leningverstrekking en garantieverlening door toepassing van een actief kredietrisicobeheer.

Ontwikkeling financiering

De ontwikkeling van de leningenpositie is afhankelijk van de ontwikkeling van de investeringen (inclusief de voorraden) enerzijds en van de ontwikkeling van de interne financieringsmiddelen en het netto werkkapitaal anderzijds.

Investeringen

De onderstaande tabel toont de ontwikkelingen van de boekwaarde van de gemeentelijke investeringen. Het gaat hierbij om de investeringen in immateriële, materiële en financiële vaste activa en de voorraden. De immateriële vaste activa hebben betrekking op bijdragen aan activa van derden en voorbereidingskosten voor nog niet geactiveerde grondexploitaties. Tot de materiële vaste activa behoren onder andere de terreinen, gebouwen en vervoermiddelen van de gemeente. De financiële vaste activa bestaan voornamelijk uit aandelenkapitaal door deelname in verbonden partijen en verstrekte geldleningen aan derden. De voorraden, die voornamelijk bestaan uit bouwgronden in exploitatie, worden in dit overzicht ook tot de investeringen gerekend.

Bij de 10-maandsrapportage 2021 is de begrotingsbalans niet aangepast. Daarom wordt in onderstaande tabellen de vergelijking gemaakt met de balansstanden van de tweede herziening van de begroting 2021. De boekwaarde van de (im)materiële vaste activa kwam € 170 mln lager uit dan begroot. Voor meer informatie over de investeringen in materiële vaste activa, zie de paragraaf Investeringen. Eind 2021 is een voorziening gevormd voor deelnemingen. Daarnaast hebben woningcorporaties gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot vervroegde aflossing van enkele gemeentelijke leningen. De boekwaarde van de financiële vaste activa was mede daardoor eind 2021 € 57 mln lager dan geraamd bij de tweede herziening van de begroting. De boekwaarde van de voorraden bestaat voornamelijk uit bouwgronden in exploitatie en handelsgoederen, waaronder projectmatig aangekochte panden. Deze post kwam € 69 mln hoger uit dan geraamd. Zie voor de ontwikkelingen van de voorraden de balanspagina Voorraden. De netto banksaldi zijn in 2021 gedaald naar een negatief saldo van € 10 mln. Ten opzichte van de rekening 2020 is dit een daling van € 5 mln. Het kasstroomoverzicht geeft een nader inzicht in de mutatie van de netto banksaldi.

Investeringen (standen ultimo jaar)Rekening 2018Rekening 2019Rekening 2020Begroting 2021*Rekening 2021
Immateriële vaste activa 22.959 36.190 43.207 46.030 52.053
Materiële vaste activa 2.536.333 2.643.519 2.747.174 3.022.501 2.846.283
Kapitaalverstrekkingen 381.036 396.588 397.859 474.682 429.908
Leningen (woningcorporaties en verbonden partijen) 215.998 196.950 163.903 90.380 86.575
Overige langlopende leningen 20.657 13.443 15.038 36.528 28.414
Overige uitzettingen 750 0 0 0 0
Financiële vaste activa 618.441 606.981 576.800 601.590 544.897
Voorraden -148.986 -116.117 -85.161 -110.327 -41.591
Netto banksaldi -8.850 5.849 -5.281

0

-9.866
Totaal investeringen 3.019.897 3.176.422 3.276.739 3.559.794 3.391.776
* Betreft de balansstanden na de tweede herziening van de begroting

Financieringsmiddelen

De investeringen in vaste activa en voorraden worden gefinancierd met interne en externe financieringsmiddelen. De interne financieringsmiddelen worden gevormd door de reserves en voorzieningen. De vaste schulden bestaan uit langlopende leningen met een looptijd van 1 jaar of langer en overige schulden met een langlopend karakter. De overige vaste schulden bestaan vooral uit de ontvangen afkoopsommen erfpacht. De gemeente moet deze afkoopsommen als schuld op de balans opnemen en gedurende de oorspronkelijke looptijd van het afgekochte erfpachtcontract jaarlijks laten vrijvallen ten gunste van het resultaat. De kasgeldleningen zijn externe geldleningen met een looptijd korter dan 1 jaar. Ten slotte wordt het overig netto werkkapitaal tot de financieringsmiddelen gerekend. Het netto werkkapitaal bestaat uit het saldo van de debiteuren, crediteuren en overlopende posten.

De boekwaarde van de interne financieringsmiddelen is eind 2021 hoger dan begroot. Naast het rekeningresultaat kwam dit door de lager dan geraamde onttrekkingen aan diverse reserves, zoals de bestemmingsreserves Rotterdamse Investeringsmotor, Taakmutaties Gemeentefonds, Gebiedsontwikkeling en Energietransitie. Zie voor de ontwikkelingen van de reserves de balanspagina Reserves. Ook de omvang van de voorzieningen was iets hoger dan begroot. Voor meer informatie over voorzieningen, zie de balanspagina Voorzieningen.

Bovengenoemde ontwikkelingen hebben ertoe geleid dat er in 2021 minder langlopende leningen zijn aangetrokken dan begroot. Vanwege de onzekerheid over de corona-ontwikkelingen zijn aan het einde van het jaar extra kasgeldleningen aangetrokken om de kaspositie te verruimen.  Dit geld is tijdelijk gestald bij 's Rijks schatkist en hiermee kon de gemeente voor een langere periode aan haar betalingsverplichtingen voldoen. Het overig netto werkkapitaal is toegenomen ten opzichte van 2021. Dit is met name veroorzaakt door een toename van de vooruitontvangen bijdragen van het Rijk. Zie voor meer informatie de balanspagina Overlopende passiva.

Financieringsmiddelen (standen ultimo jaar)Rekening 2018Rekening 2019Rekening 2020Begroting 2021*Rekening 2021
Eigen vermogen 1.082.798 1.115.404 2.406.294 2.243.285 2.331.061
Voorzieningen 60.957 101.406 109.763 102.826 104.246
Interne financieringsmiddelen 1.143.755 1.216.810 2.516.057 2.346.111 2.435.307
Obligatieleningen en onderhandse geldleningen 1.593.577 1.628.760 878.092 1.032.281 563.426
Overige vaste schulden 36.804 36.716 36.501 35.313 37.079
Vaste schulden 1.630.381 1.665.476 914.593 1.067.594 600.505
Kasgeldleningen 322.000 323.000 0 300.000 425.000
Overig netto werkkapitaal -76.239 -28.864 -153.911 -153.911 -69.036
Totaal lopende financieringsmiddelen 3.019.897 3.176.422 3.276.739 3.559.794 3.391.776
* Betreft de balansstanden na de tweede herziening van de begroting

Ontwikkeling leningenpositie

De bovenstaande ontwikkelingen leidden tot een afname van de schuldpositie ten opzichte van de raming met € 344 mln. Vergeleken met de stand per ultimo 2020 is de schuld licht gestegen met € 110 mln.

Zowel de solvabiliteit als de netto schuldquote zijn verbeterd ten opzichte van de begroting. Voor meer informatie over deze kengetallen, zie de paragraaf Financiële kengetallen.

Ontwikkeling leningenpositie (standen ultimo jaar)Rekening 2018Rekening 2019Rekening 2020Begroting 2021*Rekening 2021
Kasgeldleningen 322.000 323.000 0 300.000 425.000
Obligatieleningen en onderhandse geldleningen 1.593.577 1.628.760 878.092 1.032.281 563.426
Totaal korte en lange geldleningen 1.915.577 1.951.760 878.092 1.332.281 988.426
* Betreft de balansstanden na de tweede herziening van de begroting

Rente

Het 10-jaars rentetarief, de benchmark voor de kapitaalmarktrente, vertoonde in 2021 een golvend patroon. Van zeer lage rentestanden aan het begin van het jaar naar een tijdelijke top in mei, waarna een daling van enkele maanden volgde. Vanaf september ging de rente weer omhoog en met name aan het einde van 2021 zorgden de hogere inflatiecijfers voor een opwaartse druk van de lange rente. In historisch perspectief zijn de huidige rentepercentages echter nog steeds zeer laag. De depositorente van de Europese Centrale Bank (ECB) – de rente die banken ontvangen als ze geld uitzetten bij de nationale centrale banken – is sinds 2014 negatief. Dat wil zeggen dat banken moeten betalen om geld uit te zetten bij de nationale centrale banken. In september 2019 heeft de ECB dit tarief verlaagd naar -0,50% en sindsdien is dit percentage gelijk gebleven. Bij het aantrekken van kortlopende financieringsmiddelen kon van deze negatieve rente worden geprofiteerd.

Renteresultaat

Het onderstaande renteschema geeft inzicht in de rentelasten en -baten, het renteresultaat en de wijze waarop de rente wordt toegerekend aan de verstrekte leningen, investeringen en grondexploitaties.

Een lagere schuldpositie en meevallende rentetarieven leidden voor wat betreft de externe rentelasten tot een voordeel van € 2,0 mln ten opzichte van de begroting. De externe rentebaten sluiten aan bij de begroting. De nacalculatie van de toegerekende rente aan bouwgronden in exploitatie van 0,80% naar 0,68% heeft geleid tot een rentevoordeel van € 0,3 mln. Gecorrigeerd voor deze toegerekende rente aan bouwgronden in exploitatie, kwam de toe te rekenen externe rente in 2021 € 2,3 mln lager uit dan geraamd. In 2021 is de bespaarde rente verlaagd van 2,00% naar 1,75%. De realisatie wijkt niet af van de begroting. De realisatie van de nieuwe investeringen was lager dan geraamd en leidde tot € 2,1 mln minder toegerekende omslagrente. Bovengenoemde ontwikkelingen zorgden voor een per saldo € 0,2 mln hoger renteresultaat dan begroot.

RenteschemaRekening 2018Rekening 2019Rekening 2020Begroting 2021Rekening 2021
Externe rentelasten korte en lange leningen -41.000 -37.371 -22.824 -17.124 -15.088
Rentebaten verstrekte leningen 7.464 6.928 7.576 5.936 5.923
Saldo externe rentelasten en rentebaten -33.536 -30.443 -15.248 -11.188 -9.165
Omslagrente bouwgronden in exploitatie (BIE) -2.165 -1.915 -1.390 -1.399 -1.110
Toe te rekenen externe rente -35.701 -32.358 -16.638 -12.587 -10.275
Rente over eigen vermogen (toevoeging IFR/RIM) -27.935 -24.363 -41.047 -42.110 -42.110
Rente over voorzieningen (toevoeging IFR/RIM) -1.099 -338 -1.017 -384 -384
Rente over voorzieningen (toevoeging pensioenvoorzieningen) -744 -724 -147 -47 -47
Totaal toe te rekenen rente -65.479 -57.783 -58.849 -55.128 -52.816
Toegerekende omslagrente 72.987 66.193 61.381 59.014 56.916
Renteresultaat 7.508 8.410 2.532 3.886 4.100

Wettelijke normen

In de Wet financiering decentrale overheden (Wet fido) zijn drie wettelijke normen opgenomen waaraan de gemeente moet voldoen. Zo moeten tijdelijk overtollige middelen boven een vastgestelde drempel worden aangehouden in ‘s Rijks schatkist. Bij het aantrekken van korte leningen (met looptijd tot één jaar) mag het gemiddelde saldo de kasgeldlimiet niet langdurig overschrijden. Het saldo aan aflossingen en renteherzieningen op de bestaande portefeuille lange leningen (met looptijd van één jaar of langer) mag in enig jaar niet hoger zijn dan de renterisiconorm.

Drempel schatkistbankieren
Om de staatsschuld te beperken moeten gemeenten liquide middelen aanhouden in de schatkist bij het Rijk of uitzetten bij medeoverheden. Om te voorkomen dat onverwachte ontvangsten en uitgestelde betalingen direct leiden tot onrechtmatigheid mag er bij gemeenten een beperkt positief saldo op de bankrekeningen aanwezig zijn. Gemiddeld per kwartaal mag dit saldo niet meer zijn dan een vastgesteld drempelbedrag. Per 1 juli 2021 is de berekening van het drempelbedrag gewijzigd. Tot dat moment was het drempelbedrag € 10,6 mln, daarna werd het drempelbedrag verhoogd naar € 16,9 mln. Indien de gemiddelde banksaldi boven deze drempel komen, worden deze middelen in de schatkist van het Rijk aangehouden. Door strakke sturing op de liquiditeitspositie bleven de gemiddelde banksaldi ruim onder de drempel en is daarmee geheel 2021 voldaan aan deze norm.

Drempelbedrag schatkistbankieren2019202020212021 Q12021 Q22021 Q32021 Q4
Grondslag voor norm: omvang oorspronkelijke begroting 3.473.998 3.767.271 3.937.110 3.937.110 3.937.110 3.937.110 3.937.110
Drempelbedrag o.g.v. wet Fido 9.698 10.285 13.749 10.624 10.624 16.874 16.874
Gemiddelde omvang banksaldi 2.649 3.230 2.898 3.464 2.743 1.849 3.534
Ruimte (+) / overschrijding (-) 7.049 7.055 10.852 7.160 7.881 15.025 13.340

Kasgeldlimiet
De gemeente mag haar activiteiten niet onbeperkt met kort geld financieren. In de Wet fido is hiervoor de kasgeldlimiet opgenomen, waarmee een maximum wordt gesteld aan de netto kortlopende schuld. De kasgeldlimiet is gelijk aan 8,5% van het begrotingstotaal van de oorspronkelijke begroting en bedroeg € 335 mln in 2021. De kasgeldlimiet wordt getoetst aan het kwartaalgemiddelde van de netto vlottende schulden en mag niet meer dan drie achtereenvolgende kwartalen overschreden worden. Bij een dreigende structurele overschrijding van de kasgeldlimiet zullen nieuwe lange leningen worden aangetrokken.

In 2021 is voldaan aan de vereisten uit de Wet fido met betrekking tot de kasgeldlimiet. Geen enkel kwartaal is de kasgeldlimiet overschreden. 

Kasgeldlimiet2020 Q12020 Q22020 Q32020 Q42021 Q12021 Q22021 Q32021 Q4
Grondslag voor norm: omvang oorspronkelijke begroting 3.767.271 3.767.271 3.767.271 3.767.271 3.937.110 3.937.110 3.937.110 3.937.110
Kasgeldlimiet o.g.v. wet Fido: 8,5% van grondslag 320.218 320.218 320.218 320.218 334.654 334.654 334.654 334.654
Gemiddelde vlottende schulden 409.532 97.136 36 860 116.675 250.412 172.151 215.339
Gemiddelde vlottende middelen -5.544 -820.065 -736.942 -367.337 -29.273 -90.971 -78.072 -26.758
Gemiddelde netto vlottende schulden 403.988 -722.929 -736.906 -366.477 87.402 159.441 94.079 188.581
In % begroting 10,7%

-19,2%

-19,6% -9,7% 2,2% 4,0% 2,4% 4,8%
Ruimte (+) / overschrijding (-) -83.770 1.043.147 1.057.124 686.695 247.252 175.213 240.575 146.073

Renterisiconorm

Bij de structurering van de lange schuld moet de gemeente rekening houden met de renterisiconorm. Deze norm heeft als doel het toekomstig renterisico te beperken door de aflossingen en renteherzieningen te spreiden. Voorkomen moet worden dat er in enig jaar een te grote concentratie plaatsvindt van herfinanciering van aflossingen en renteherzieningen op lopende leningen. Het renterisicobedrag wordt volgens de Wet fido berekend als de som van de renteherzieningen en de aflossingen. Het totale renterisicobedrag mag niet groter zijn dan 20% van het begrotingstotaal van de oorspronkelijke begroting. Het renterisicobedrag op de langlopende schuld kwam in 2021 uit op € 415 mln en bleef daarmee ruim onder de gestelde norm. Bij het aantrekken van nieuwe langlopende leningen wordt er nadrukkelijk rekening mee gehouden dat het risicobedrag ook in de volgende jaren onder de renterisiconorm blijft.

Renterisiconorm2019202020212022202320242025
Grondslag voor norm: omvang oorspronkelijke begroting 3.473.998 3.767.271 3.937.110 4.150.519 4.150.519 4.150.519 4.150.519
Renterisiconorm o.g.v. wet Fido: 20% van grondslag 694.800 753.454 787.422 830.104 830.104 830.104 830.104
Renteherzieningen 0 0 0 0 50.000 0 0
Aflossingen 649.817 750.668 414.666 24.768 104.736 175.074 100.277
Risicobedrag 649.817 750.668 414.666 24.768 154.736 175.074 100.277
In % begroting 18,7% 19,9% 10,5% 0,6% 3,7% 4,2% 2,4%
Ruimte (+) / overschrijding (-) 44.982 2.786 372.756 805.336 675.368 655.030 729.827

Renterisicobeheer

Bij het afsluiten van nieuwe leningen loopt de gemeente een renterisico. Tevens bestaat er een renterisico op het moment van renteherziening bij een lopende lening. Een stijging van de rentetarieven ten opzichte van de begroting leidt namelijk tot hogere rentelasten. Als onderdeel van het renterisicobeheer maakt de gemeente op beperkte schaal gebruik van renteswaps.

Renteswaps zijn instrumenten waarmee de lange rente kan worden vastgelegd. In 2009 en 2010 heeft de gemeente renteswaps afgesloten om toekomstige renterisico’s te beperken. Daarbij zijn de renterisico's van € 185 mln aan onderliggende financieringsbehoefte ingedekt. Ter beperking van tegenpartijrisico’s zijn deze swaps alleen afgesloten bij de Bank Nederlandse Gemeenten. Deze bank heeft met een AAA-rating de hoogste mogelijke kredietwaardigheid. Op deze renteswaps drukken geen onderpandverplichtingen. Bij een rentedaling heeft de gemeente dan ook geen verplichting om liquide middelen te storten.

Leningverstrekking

De Verordening leningverstrekking en garantieverlening Rotterdam 2014 biedt het kader voor het verstrekken van leningen en de verlening van garanties voor rechtspersonen. Bij leningverstrekking en garantieverlening stelt de gemeente zich terughoudend op volgens het “nee, tenzij" principe. In afwijking hiervan worden bepaalde investeringen gestimuleerd via specifieke regelgeving. Zo kan onder de Regeling investeringssubsidies breedtesport-, scouting- en speeltuinverenigingen naast een subsidie een aanvullende lening verstrekt worden.

De bestaande portefeuille verstrekte geldleningen heeft een aflopend karakter. Tot 1994 verstrekte de gemeente leningen aan woningbouwcorporaties. In dat jaar is de gemeente een overeenkomst aangegaan met het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) waardoor de leningen van woningbouwcorporaties worden gewaarborgd door het WSW. Sinds dat moment trekken de woningbouwcorporaties zelfstandig hun leningen aan op de kapitaalmarkt en niet meer bij de gemeente. In 2021 heeft een aantal woningcorporaties gebruik gemaakt van de contractuele mogelijkheden om leningen vervroegd af te lossen. Daarmee is het totale schuldrestant van de leningen aan woningcorporaties gedaald tot € 44 mln. Oorspronkelijk was de gemeente ook de financier van RET Infrastructuur BV en RET Railgebonden Voertuigen BV. In 2016 is besloten dat de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) de rol als financier van beide entiteiten overneemt van de gemeente. Slechts een beperkt pakket met leningen bleef achter bij de gemeente. Deze worden in de komende jaren door de RET afgelost volgens het bestaande aflossingsschema en vervolgens geherfinancierd bij de MRDH.

De leningen aan overige verbonden partijen zijn in 2021 gereclassificeerd en staan nu onder de post overige financiële vaste activa. Dit betreft leningen die zijn verstrekt via Nationaal Restauratiefonds (NRF) en Stimuleringsfonds Volkshuisvesting Nederlandse Gemeenten (SVN). Onder de overige financiële activa vallen ook de leningen aan sportverenigingen en welzijnsorganisaties. Daarnaast gaat het om leningen voor de economische ontwikkeling en leningen via de Kredietbank Rotterdam.

Op basis van de regeling investeringssubsidies breedtesport-, scouting- en speeltuinverenigingen zijn leningen verstrekt aan de Rotterdamse Rugby Club (€ 325) en aan RVV Coal (€ 15). In 2016 is een leningfaciliteit verstrekt aan Cambridge Innovation Center (CIC) om de economische ontwikkeling en het innovatie- en ondernemersklimaat in Rotterdam te versterken. Het CIC verzorgt de huisvesting en ondersteuning van start-ups en innovatieve ondernemers in het Groothandelsgebouw. De leningfaciliteit is opgebouwd uit meerdere tranches die worden verstrekt als CIC aan de afspraken over onder andere omzet en bezettingsgraad voldoet. In 2021 is een nieuwe tranche verstrekt van € 2,1 mln. Daarnaast is volgens de afspraken in de leningovereenkomst de in 2021 opgelopen rente toegevoegd aan de hoofdsom. De totale hoofdsom van de lening komt daarmee uit op € 9,6 mln.

In 2021 is aan Ahoy bijzondere coronasteun verleend in de vorm van een lening van € 850. In de begroting was een voorgenomen noodsteun-lening aan Diergaarde Blijdorp van € 10 mln opgenomen. Deze lening was bedoeld om de effecten van de coronacrisis te kunnen opvangen. Uiteindelijk bleek deze lening niet nodig omdat Blijdorp maatregelen heeft kunnen treffen om haar situatie structureel toekomstbestendig te maken. Dit is de belangrijkste reden dat de boekwaarde van de leningen onder de post “Overig” in de rekening lager uitviel dan begroot.

Verstrekte leningen (standen ultimo jaar)Rekening 2018Rekening 2019Rekening 2020Begroting 2021*Rekening 2021
Woningcorporaties 137.447 128.199 103.933 47.880 44.075
Deelnemingen 67.650 58.850 51.000 42.500 42.500
Overige verbonden partijen 10.901 9.901 8.970 0 0
Totaal leningen aan woningcorporaties en deelnemingen 215.998 196.950 163.903 90.380 86.575
Sportverenigingen 12.538 4.173 3.817 4.093 4.053
Economische ontwikkeling 7.082 7.365 7.660 9.286 9.640
Overig 1.787 1.905 3.561 23.149 14.721
Totaal overige financiële vaste activa 21.407 13.443 15.038 36.528 28.414
Totaal verstrekte leningen 237.405 210.393 178.941 126.908 114.989
* Betreft de balansstanden na de tweede herziening van de begroting

Garantieverlening

Bij de gemeentelijke garantieverlening wordt onderscheid gemaakt tussen de gemeentelijke achtervangpositie bij de waarborgfondsen, garanties voor particulieren en garanties voor rechtspersonen. De garanties vertonen een dalend verloop doordat op de gegarandeerde leningen jaarlijks wordt afgelost door de geldnemers.

Achtervang waarborgfondsen
De gemeente fungeert als achtervanger bij twee verschillende waarborgfondsen, de Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen (WEW) en de Stichting Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW). Als achtervanger is de gemeente verplicht om renteloze leningen te verstrekken aan de waarborgfondsen als die in liquiditeitsproblemen komen door een te laag fondsvermogen.

Het WEW biedt via de Nationale Hypotheek Garantie (NHG) aan de geldgevers zekerheid voor het geval de particuliere woningbezitter niet aan zijn financiële verplichtingen voldoet. Geldgevers kunnen het WEW aanspreken voor de restschuld bij gedwongen verkoop. De achtervangfunctie van de gemeente geldt alleen voor hypotheken die tot 1 januari 2011 zijn afgesloten, daarna is sprake van 100% achtervang van het Rijk. Hierdoor neemt de Rotterdamse achtervangpositie bij WEW jaarlijks verder af.

Het WSW heeft als doel om de toegang tot de kapitaalmarkt voor de deelnemende woningcorporaties te bevorderen. Daarvoor biedt zij zekerheid aan geldgevers van woningcorporaties voor de rente- en aflossingsverplichtingen van de geborgde geldleningen. De woningcorporaties betalen hiervoor een borgstellingsvergoeding aan het WSW. Als de buffers van het WSW op enig moment ontoereikend zijn, kan het WSW de woningcorporaties aanspreken op een obligoverplichting. Dit is een voorwaardelijke verplichting tot liquiditeitssteun. Als deze steun onvoldoende blijkt om de liquiditeitsproblemen van het WSW op te lossen, dan wordt de achtervang van het Rijk en de gemeenten aangesproken. In 2018 is het WSW een strategisch programma gestart om het borgstelsel te versterken. In 2021 zijn de gemaakte afspraken vastgelegd in verschillende overeenkomsten, waaronder ook nieuwe achtervangovereenkomsten met gemeenten. De nieuwe overeenkomsten bevatten een aantal verbeteringen voor de positie van de gemeente als achtervanger. De versterking van de positie van het WSW heeft onder andere geleid tot de invoering van een direct door het WSW bij de woningcorporaties opvraagbare obligolening en tot betere afspraken over het onderpand dat het WSW heeft op het vastgoed van woningcorporaties. Mede door de invoering van deze nieuwe maatregelen heeft kredietbeoordelaar S&P in 2021 de extreem goede kredietwaardigheid van het WSW herbevestigd (AAA, uitzicht stabiel). Vóór 1 augustus 2021 stonden gemeenten rechtstreeks in de achtervang voor individuele leningen. Voor leningen na 1 augustus 2021 worden leningen achteraf aan gemeenten toegerekend naar rato van het bezit van de betreffende corporatie dat zich in de gemeente bevindt.

In lijn met de voorgaande jaren wordt het risicobedrag in de onderstaande tabel weergegeven als het totaal van de toegerekende borgstellingen die de waarborgfondsen hebben afgegeven op Rotterdams grondgebied. Dit is niet het werkelijke risicobedrag voor de gemeente Rotterdam. Bij aanspraak op alle achtervangers door het WSW voor renteloze leningen wordt het hier gepresenteerde bedrag als verdeelsleutel gehanteerd. Nu het strategisch programma door het WSW voltooid is, is de VNG gevraagd een methodiek te ontwikkelen voor de verslaglegging over de achtervangpositie en de berekening van het risico waarmee de achtervangpositie gepaard gaat.

Borgstellingen door waarborgfondsen (standen ultimo jaar)Rekening 2018Rekening 2019Rekening 2020Begroting 2021*Rekening 2021
WEW 3.533.000 3.382.000 2.951.000 2.751.000 2.435.000
WSW 6.678.456 6.629.419 6.677.957 6.677.957 7.068.944
Totaal borgstellingen door waarborgfondsen 10.211.456 10.011.419 9.628.957 9.428.957 9.503.944
* Betreft de balansstanden na de tweede herziening van de begroting

Garanties voor particulieren

De garanties in de volkshuisvesting aan particulieren hebben voornamelijk betrekking op een regeling die gold tot 1995. Volgens deze regeling verstrekte de gemeente garanties voor hypothecaire geldleningen van particulieren. Bij verliezen op grond van deze regeling neemt het Rijk 50% voor zijn rekening. Met de komst van de NHG in 1995 is deze regeling gestopt. Daarnaast heeft de gemeente zich garant gesteld voor door het Nationaal Restauratiefonds (NRF) verstrekte leningen.

Garanties t.b.v. volkshuisvesting particulieren (standen ultimo jaar)Rekening 2018Rekening 2019Rekening 2020Begroting 2021*Rekening 2021
Hypotheekgaranties 35.403 32.680 29.957 27.233 27.233
Garantie NRF-leningen 5.288 4.034 3.930 3.400 2.900
Totaal garanties t.b.v. volkshuisvesting particulieren 40.691 36.714 33.887 30.633 30.133
* Betreft de balansstanden na de tweede herziening van de begroting

Garanties voor rechtspersonen

In het verleden zijn op verschillende beleidsgebieden garanties voor rechtspersonen verstrekt. Bij de risicobeoordeling van de garanties wordt onderscheid gemaakt in verschillende categorieën met hun eigen specifieke kenmerken.

In 2021 zijn geen nieuwe garanties voor rechtspersonen verleend. Voor meer toelichting op de garanties, zie de Niet uit de balans blijkende verplichtingen.

Garanties t.b.v. rechtspersonen (standen ultimo jaar)Rekening 2018Rekening 2019Rekening 2020Begroting 2021*Rekening 2021
Energie 104.000 104.000 0 0 0
Garanties t.b.v. deelnemingen 104.000 104.000 0 0 0
Zorg 9.528 8.074 7.202 6.322 6.322
Sport en recreatie 5.009 3.192 2.094 1.282 1.282
Kunst en cultuur 1.611 1.214 904 730 730
Overig 845 787 727 665 665
Garanties t.b.v. niet-deelnemingen 16.993 13.267 10.927 8.999 8.999
Totaal garanties t.b.v. rechtspersonen 120.993 117.267 10.927 8.999 8.999
* Betreft de balansstanden na de tweede herziening van de begroting

Kredietrisicobeheer

Bij het verstrekken van leningen en het verlenen van garanties loopt de gemeente het risico dat de betrokken partijen niet aan hun financiële verplichtingen aan de gemeente kunnen voldoen. Daarom neemt de gemeente risicobeperkende maatregelen en voert een actief kredietrisicobeheer. De gemeente berekent de risico’s op wanbetaling van de betreffende geldnemers. Dit wordt het kredietrisico genoemd. De kredietrisicoreserve is ingesteld om deze risico’s te kunnen afdekken. Bij leningverstrekking of garantieverlening dient eenmalig een bijdrage te worden gestort voor de dekking van deze kredietrisico’s. Daarnaast betaalt de geldnemer aan de gemeente een renteopslag of garantiepremie, die als voeding dient voor de kredietrisicoreserve. De onderstaande tabel toont per ultimo 2021 de bedragen waarover risico wordt gelopen en het berekende kredietrisico.

Het kredietrisicobedrag voor de achtervangposities in het Waarborgfonds Eigen Woning en het Waarborgfonds Sociale Woningbouw kan op dit moment nog niet berekend worden en wordt daarom op PM gesteld. Nu het strategisch programma door het WSW voltooid is, kan een methodiek ontwikkeld worden om het kredietrisicobedrag van de achtervangpositie voor gemeenten te kunnen berekenen.

Voor garanties ten behoeve van volkshuisvesting particulieren baseert de gemeente zich bij het berekenen van het kredietrisicobedrag op bancaire richtlijnen. Met behulp van een kredietrisicomodel zijn de bedragen berekend die minimaal zouden moeten worden gereserveerd om de risico’s van de leningverstrekking en de garantieverlening voor rechtspersonen te kunnen opvangen. De kredietrisicoreserve per ultimo 2021 (€ 18,8 mln) is vooralsnog toereikend om het hier berekende totale kredietrisicobedrag (€ 10,8 mln) te kunnen dekken. Pas als er ook een goede inschatting kan worden gemaakt van de risico’s die samenhangen met de achtervang in de waarborgfondsen, kan worden vastgesteld of de kredietrisicoreserve toereikend is.

KredietrisicoberekeningUitstaand bedragKredietrisico
Borgstellingen door waarborgfondsen 9.503.944 PM
Garanties t.b.v. volkshuisvesting particulieren 30.133 844
Garanties t.b.v. rechtspersonen 8.999 2.498
Verstrekte leningen 114.989 7.504
Totaal 9.658.065 10.846