Weerstandsvermogen en risicobeheersing
De paragraaf Weerstandsvermogen en risicobeheersing geeft inzage in de ontwikkeling van het weerstandvermogen, waarbij de financiële risico’s worden afgezet tegen de weerstandscapaciteit die beschikbaar is om ze op te vangen.
Beleid
Voor een gezonde financiële positie moet de gemeente over voldoende weerstandsvermogen beschikken. Dit houdt in dat de gemeente over voldoende capaciteit beschikt om de financiële risico’s op te kunnen vangen die niet zijn afgedekt. De gemeente wil ook voorkomen dat iedere onvoorziene, financiële tegenvaller direct dwingt tot bezuinigen of dat er juist een onnodig hoge financiële buffer wordt aangehouden.
Het weerstandsvermogen is opgebouwd uit de verhouding tussen twee componenten, de benodigde en de beschikbare weerstandscapaciteit. Het beleid rondom het weerstandsvermogen is erop gericht om de verhouding tussen de benodigde en de beschikbare weerstandscapaciteit ten minste 1,0 te laten zijn. Dit wil zeggen dat de beschikbare weerstandscapaciteit (de teller) minstens gelijk is aan de benodigde weerstandscapaciteit (de noemer). Oftewel, dat er genoeg middelen (beschikbare weerstandscapaciteit) aanwezig zijn om de risico’s (benodigde weerstandscapaciteit) op te vangen.
Om de benodigde weerstandscapaciteit te bepalen, wordt periodiek geïnventariseerd welke grote financiële risico’s (groter dan € 1,0 mln) de gemeente loopt, waarvoor geen beheersmaatregelen of voorzieningen zijn getroffen en geen verzekering is afgesloten. Op basis hiervan wordt door middel van een risico-simulatiemodel de benodigde weerstandscapaciteit bepaald. In het risico-simulatiemodel wordt, gegeven de ingevoerde risico’s, een berekening van de benodigde weerstandscapaciteit gemaakt aan de hand van 5000 automatisch gegenereerde mogelijk situaties en met een percentage van 95% zekerheid. Dit betekent dat de benodigde weerstandscapaciteit 95% van de mogelijke situaties weerspiegeld. Onderstaand is weergegeven welke risico’s zijn betrokken bij de berekening van de benodigde weerstandscapaciteit. Tevens is toegelicht hoe het risicoprofiel zich ten opzichte van de Begroting 2024 heeft ontwikkeld.
De benodigde weerstandscapaciteit wordt afgezet tegen de beschikbare weerstandscapaciteit. Bij de beschikbare weerstandscapaciteit wordt gerekend met de onderstaande bestanddelen:
• De algemene reserve;
• De risicoreserves die zijn gevormd om een specifiek financieel risico af te dekken (op dit moment zijn dit de kredietrisicoreserve, de bestemmingsreserve BUIG (gebundelde uitkering voor inkomensgerechtigden), de bestemmingsreserve decentralisatie AWBZ (algemene wet bijzondere ziektekosten) en de bestemmingsreserve Tweedelijns WMO (wet maatschappelijke ondersteuning) en Jeugdhulp);
• De wettelijk verplichte stelpost voor onvoorziene lasten (kortweg aangeduid als: stelpost onvoorzien).
Bij de tabel ontwikkeling weerstandsvermogen wordt toegelicht en inzichtelijk gemaakt hoe het weerstandsvermogen zich in de loop van de tijd ontwikkelt.
Indien op enig moment het weerstandsvermogen als gevolg van forse financiële tegenvallers minder dan 1,0 bedraagt, worden er maatregelen getroffen die het aannemelijk maken dat het weerstandsvermogen zo spoedig mogelijk weer 1,0 of meer zal bedragen.
Risico's
In onderstaande tabel worden de financiële risico’s (>= € 1,0 mln) welke mee worden genomen in de berekening van de benodigde weerstandscapaciteit toegelicht. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen kwantificeerbare en niet-kwantificeerbare risico’s. Per risico is een inschatting gemaakt van de kans dat het risico optreedt, de financiële gevolgen en het jaar waarin de gemeente het risico loopt.
Kwantificeerbare risico's | Kans op risico | Ingeschat minimumbedrag (x € 1.000,-) | Ingeschat maximumbedrag (x € 1.000,-) | Kans op optreden in jaar | |
---|---|---|---|---|---|
Grondexploitaties | buiten model | 35.000 | 35.000 | 2024 e.v. |
|
Op basis van de actuele inzichten uit de Markt-, Grond- en Vastgoedrapportage Rotterdam is door middel van een risicoanalyse het financiële effect bepaald van de risico's die volgen uit de marktanalyse van wonen en werklocaties, en van de algemene prijsontwikkelingen. Hiervoor zijn de omgevingsrisico's vertaald in verschillende scenario's. De benodigde weerstandscapaciteit voor de grondexploitatieportefeuille wordt berekend als het verschil tussen het huidige ingerekende scenario (base-case) en een realistisch worst-case scenario. Door de huidige volatiele markt ligt het worst-case scenario op dit moment beduidend dichter bij het base-case scenario dan voorgaande jaren, wat leidt tot een relatief lage benodigde weerstandscapaciteit. | |||||
Leningen en garanties | buiten model | 8.070 | 8.070 | 2024 e.v. |
|
Bij het verstrekken van leningen en het verlenen van garanties loopt de gemeente het risico dat de betrokken partijen niet aan hun financiële verplichtingen kunnen voldoen en de gemeente financiële schade oploopt. De gemeente berekent de risico’s op wanbetaling van de betreffende geldnemers aan de hand van een methodiek die ook wel door banken wordt gehanteerd. | |||||
Inkomensregeling (BUIG) | 25% | 0 | 55.000 | 2024 |
|
30% | 0 | 55.000 | 2025 | ||
40% | 0 | 55.000 | 2026 | ||
30% | 0 | 55.000 | 2027 | ||
25% | 0 | 55.000 | 2028 | ||
Het BUIG-saldo is het verschil tussen de inkomsten die Rotterdam van het Rijk ontvangt voor het verstrekken van bijstandsuitkeringen (het BUIG-budget) en de verstrekte bijstandsuitkeringen aan Rotterdammers. Het verwachte BUIG-saldo voor het lopende en volgende begrotingsjaar worden in de exploitatiebegroting verwerkt. Het risico is dat het geraamde BUIG-saldo negatiever uitpakt. Specifieke risico's zijn: • Als het Rotterdamse bijstandsvolume een ongunstigere ontwikkeling van het aantal uitkeringen kent dan het landelijke bijstandsvolume zal dit leiden tot een financieel tekort. • In de huidige begroting is voor het BUIG-budget uitgegaan van het nader voorlopig budget 2024 (gepubliceerd eind september 2023). Mede op basis hiervan zijn inschattingen gemaakt voor het BUIG-budget 2024 en 2025. Eind april 2024 wordt het nader voorlopig budget 2024 door het ministerie van SZW bekend gemaakt en eind september 2024 het definitief budget 2024 en het voorlopig budget 2025. Een risico is dat het BUIG-budget lager is dan waar in de begroting wordt geraamd. • Voor 2024 wordt uitgegaan van een ‘regulier’ risico van 25%. In 2025 is het verwachte tekort verwerkt in de begroting, maar is het risico hoger dan in 2024 vanwege de grotere onzekerheid over de ontwikkeling van het (Rotterdamse en landelijke) bijstandsvolume en het BUIG-budget in 2025. • In de huidige begrotingssystematiek wordt ervan uitgegaan dat in het jaar 2026 en verder de uitkeringslasten gelijk zijn aan het BUIG-budget (BUIG-saldo is dus nul). Gezien de tekorten in 2024 en 2025 is er een hogere kans op tekorten in 2026. Voor 2027 en 2028 daalt het risico t.o.v. 2026 waarbij wordt verondersteld dat door het treffen van gerichte maatregelen (bv door het maken van afspraken met SZW m.b.t. het BUIG-budget of inzet van specifiek beleid) de kans op een BUIG-tekort gaat afnemen. Voor het bepalen van het maximale tekort op de BUIG wordt uitgegaan van 10% van de BUIG lasten (circa € 550 mln). Voor een eventueel extra tekort kan namelijk een beroep worden gedaan op de vangnetregeling (voor zover dat extra tekort door de accountant als rechtmatig is beoordeeld en niet wordt gecompenseerd door meevallers uit de voorgaande twee jaren). |
|||||
Renterisico | 50% | 0 | 8.151 | 2024 |
|
50% | 0 | 18.453 | 2025 | ||
50% | 0 | 23.970 | 2026 | ||
50% | 0 | 24.958 | 2027 | ||
50% | 0 | 23.158 | 2028 | ||
Bij toekomstige financiering loopt de gemeente een renterisico. Dit is het risico dat de marktrente waartegen wordt geleend hoger uitvalt dan eerder is geraamd. Tevens bestaat er een renterisico op het moment van renteherziening bij een lopende lening. Een stijging van de rentetarieven ten opzichte van de begroting leidt namelijk tot hogere rentelasten. Bij het berekenen van de benodigde weerstandscapaciteit wordt er vanuit gegaan dat een structurele rentestijging van 2% ten opzichte van de verwachtingen moet kunnen worden opgevangen. | |||||
Gemeentefonds (omvang: algemeen) | 50% | 0 | 15.000 | 2026 |
|
50% | 0 | 30.000 | 2027 | ||
50% | 0 | 45.000 | 2028 | ||
Bij Voorjaarsnota 2022 (Rijk)/meicirculaire 2022) hebben gemeenten met het Rijk afgesproken het gemeentefonds voor de periode t/m 2025 te fixeren. Voor de periode vanaf 2026 zal een nieuwe financieringssystematiek i.p.v. de 'trap-op-trap-af-systematiek' nader worden uitgewerkt, waaronder de volume- en prijsontwikkeling. Daarnaast kan het vervolgtraject van de herijking van het gemeentefonds (w.o. onderzoeken grootstedelijke kosten, centrumfunctie en overige eigen middelen) vanaf 2026 en het periodieke onderhoud van het gemeentefonds vanaf 2026 tot een lager gemeentefonds leiden. | |||||
Gemeentefonds (omvang: opschalingskorting) | 10% | 0 | 35.000 | 2026 e.v. |
|
Aangenomen wordt dat het Rijk de zogenaamde opschalingskorting m.i.v. 2026 definitief schrapt, maar dit moet nog blijken. | |||||
Gemeentefonds (BTW-compensatiefonds) | 25% | 0 | 10.000 | 2024 e.v. |
|
Risico dat -landelijke- declaraties bij het BTW-compensatiefonds (BCF) zich anders ontwikkelen dan geraamd. | |||||
Gemeentefonds (ontwikkeling verdeelmaatstaven) | 50% | 0 | 15.000 | 2024 e.v. |
|
Risico dat de bestaande verdelingsmaatstaven zich anders ontwikkelen dan geraamd. | |||||
Werkgeverspremies en CAO gemeenten | 50% | 0 | 22.500 | 2025 e.v. |
|
Nog niet gepubliceerde werkgeverspremies 2025 (met name pensioenpremies) en een nog niet afgesloten cao vanaf 1 april 2025 kunnen leiden tot financiële consequenties. Risico is een financiële vertaling van 2% hogere uitkomst dan geraamd. E.e.a. heeft in principe een doorwerking naar het indexeringspercentage van subsidies en andere afgeleide indices. | |||||
OZB-opbrengsten | 40% | 0 | 10.000 | 2024 e.v. |
|
De begrote en gerealiseerde OZB-opbrengsten kunnen van elkaar afwijken. Oorzaken zijn onder meer het continu in beweging zijn van de stad en het daardoor niet vaststaan van de grondslag, onzekere uitkomsten van beroeps- en bezwaarprocedures en effecten van de conjunctuur op de waardeontwikkeling en oninbaarheid. | |||||
Tweedelijns Wmo | 25% | 0 | 10.000 | 2024 e.v. |
|
In 2015 is de uitvoering van de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) overgedragen aan gemeente. Iedereen die op basis van deze wetten zorg vraagt en geïndiceerd krijgt, dient die zorg ook te krijgen (compensatieplicht). Door de zorg dichterbij te organiseren worden meer Rotterdammers bereikt met hogere zorguitgaven tot gevolg. Met de Bestuurlijke Opdracht Zorg wordt het afremmen van de groei in de zorg nagestreefd. Het risico bestaat dat de zorguitgaven ondanks de (deels nog in te vullen) beheersingsmaatregelen buiten de budgettaire kaders treden. | |||||
Tweedelijns Wmo (aanvullend)* | 35% | 0 | 3.000 | 2025 |
|
35% | 0 | 15.000 | 2026 e.v. | ||
Het ambitieniveau m.b.t. de Bestuurlijke Opdracht Zorg wordt verhoogd. Het risico bestaat dat dit hogere ambitieniveau niet (volledig) wordt gerealiseerd. | |||||
Tweedelijns Wmo (rijkslobby)* | 50% | 0 | 35.000 | 2025 |
|
50% | 0 | 55.000 | 2026 e.v. | ||
In het Coalitie-akkoord is besloten tot het in de begroting opnemen van extra baten vanuit het Rijk voor de gemeentelijke uitvoering van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning, vanuit een daarop gerichte lobby richting het Rijk. Ingeboekt is een bedrag van € 20 mln in 2024, € 40 mln in 2025 en € 60 mln in 2026 en alle jaren erna. Hiervan is inmiddels ongeveer € 5 mln m.i.v. 2025 gerealiseerd. Dit betekent dat er in onze boeken nog € 20 mln in 2024 openstaat, € 35 mln in 2025, en € 55 mln in 2026 en alle navolgende jaren. De inboeking van de extra baten vormde een gedeeltelijke oplossing van het ten tijde van het Coalitie-akkoord actuele budgettaire knelpunt in de zorg. Grofweg is hiermee destijds 1/3 deel van het totale knelpunt opgelost. Eveneens 1/3 deel is toen opgelost vanuit de algemene middelen, en 1/3 deel met (nog te concretiseren) maatregelen die leiden tot besparingen in de zorglasten. Er is inmiddels een onderzoek gestart in opdracht van het ministerie van VWS naar de financiële houdbaarheid van de Wmo, waar ook de VNG bij betrokken is. De onderzoeksresultaten worden niet eerder dan eind 2024 verwacht. Daarom wordt het nu - begin 2024 - niet meer realistisch geacht dat het voor 2024 ingeboekte bedrag gerealiseerd gaat worden, en is het voorstel om dit nu als tegenvaller in het financiële beeld te verwerken. Er zijn nog wel kansen op het realiseren van de voor 2025 en verder ingeboekte bedragen. In het financiële beeld zoals dat nu is opgelijnd, blijven de voor 2025 en latere jaren ingeboekte bedragen staan. Belangrijk is om op te merken dat dit een (aanzienlijk) risico oplevert dat er in de komende jaren nieuwe tegenvallers op de lobbyreeks moeten worden geïncasseerd. Tot nu toe was er een risico van € 20 mln opgenomen (voor alle jaren), met een kans van optreden van 50%. Voorstel is om dit risico op te hogen naar € 35 mln in 2025 en € 55 mln in 2026 en latere jaren, met een kans van optreden van 50%. Vanzelfsprekend zou het op te nemen risico kleiner zijn indien er nu voor gekozen zou worden om al een groter deel van de lobbyreeks als tegenvaller in het financiële beeld te verwerken. |
|||||
Ruimen bommen | 25% | 0 | 9.000 | 2024 e.v. |
|
Voorheen ontving de gemeente Rotterdam een vast jaarlijks bedrag van het Rijk voor het ruimen van bommen. Met ingang van 2015 geldt een nieuwe regeling. Op grond daarvan subsidieert het Rijk 70% van de ruimingskosten. Dit betekent dat de gemeente Rotterdam voor de overige 30% zelf dekking moet vinden. Het uitgangspunt is dat er niet meer actief geruimd wordt en dat er zoveel mogelijk kosten ten laste van gemeentelijke projecten worden gebracht. Uiteindelijk bestaat een risico dat geraamd wordt op € 9,0 mln. | |||||
Risico-opslag grote projecten | 50% | 0 | 5.000 | 2024 e.v. |
|
Om binnen een groot project financiele tegenslagen te kunnen opvangen, maakt een risicoreserve (ook wel genoemd: risico-opslag of post onvoorzien) deel uit van de projectkostenraming. De risicoreserve ziet toe op de risico's die specifiek voor het project gelden. Het projectbudget wordt conform deze projectkostenraming bepaald, aangevuld met een onzekerheidsreserve. De onzekerheidsreserve biedt aanvullende zekerheid dat het project, bij een gelijkblijvende scope, binnen het beschikbare budget wordt afgerond. In aanvulling hierop wordt bij de berekening van de benodigde weerstandscapaciteit rekening gehouden met het risico dat het totaal van alle projectbudgetten, ondanks het aanhouden van deze reserves, overschreden wordt. Gelet op het feit dat sinds 2017 wettelijk is voorgeschreven dat nagenoeg alle investeringen in materiele vaste activa (i.c. het gros van de projectuitgaven) moeten worden geactiveerd en afgeschreven, waardoor hogere projectuitgaven worden uitgesmeerd over de jaren waarin de gerealiseerde activa worden afgeschreven, is bij de eerste herziening 2022 het maximale risico waarmee traditioneel werd gerekend (25 mln) neerwaarts bij te stellen tot 5 mln. | |||||
Financieel risico i.r.t. enkele deelnemingen in investeringsfondsen | 50% | 0 | 9.500 | 2024 e.v. |
|
Een investeringsfonds is een verbonden partij, waarin de gemeente, vaak met andere partijen, participeert ter realisering van maatschappelijk rendement. Via een investeringsfonds investeert de gemeente in projecten met een hoog risicoprofiel, die op de reguliere kapitaalmarkt geen financiering kunnen aantrekken. Investeringsfondsen zijn daarmee risicovoller dan andere verbonden partijen (deelnemingen). Vanwege dit hoge risicoprofiel is tijdige en volledige terugbetaling door het fonds niet gegarandeerd. | |||||
Compenserende maatregelen en planschades | 25% | 0 | 6.500 | 2024 e.v. |
|
Bij projecten loopt de gemeente het risico op planschades en het nemen van compenserende maatregelen. Vooralsnog doet het risico zich bij een beperkt aantal projecten voor. Hierdoor ontstaan mogelijk kosten voor de gemeente om de voorgenomen projecten binnen de kaders in uitvoering kunnen brengen. De mate waarin is niet duidelijk. Om vertrouwelijkheid van informatie te waarborgen is ervoor gekozen om de afzonderlijke projectrisico’s gezamenlijk te presenteren. | |||||
Functioneel LeeftijdsOntslag (FLO) Gezamenlijke Brandweer* | 50% | 7.000 | 7.000 | 2025 e.v. |
|
De Gezamenlijke Brandweer (GB) heeft voor de komende jaren een aanzienlijke verplichting ten aanzien van uitkeringen die voortvloeien uit het Functioneel LeeftijdsOnstlag (FLO). De cumulatieve verplichting per jaareinde 2023 bedraagt ruim EUR 21 mln. Gezien het feit dat deze verplichting in de komende jaren (binnen een bepaalde bandbreedte) min of meer gelijkblijvend is, hoeft hier volgens het BBV geen voorziening voor in de balans te hoeven worden opgenomen. Het is echter allesbehalve ondenkbaar dat in de komende jaren niet meer aan de voorwaarden om niet te voorzien in de balans kan worden voldaan, met als gevolg een forse voorziening en een (sterk) negatief eigen vermogen. Het bestuur van het Openbaar Lichaam Gezamenlijke Brandweer (OLGB) is op de hoogte van dit risico. Hierbij dient wel aangetekend te worden dat dit vooral een ‘boekhoudkundig’ risico is: het opnemen van deze verplichting heeft geen gevolgen voor de liquiditeit van de GB, maar het negatieve eigen vermogen kan wel gevolgen hebben voor toekomstige kredietverstrekking en/of impact hebben op de wijze van toezicht door de Provincie. Het is daarbij ook waarschijnlijk dat de Provincie dan herstelmaatregelen zal eisen van de deelnemers in de gemeenschappelijke regeling. | |||||
Dak Museumparkgarage* | 50% | 0 | 1.200 | 2024 |
|
De werkzaamheden aan de Museumparkgarage en het daarop gelegen evenementendek zijn vertraagd. De aannemer diende het project conform contract 10 februari 2023 op te leveren. Tot op heden is dat nog niet gelukt. Mogelijk moet de gemeente tijdelijke maatregelen nemen om de geplande (en toegezegde) evenementen Tour de Femme en de Parade door te kunnen laten gaan. Dit is afhankelijk van de vorderingen die de aannemer de komende maanden maakt. De vorderingen bepalen ook de kosten van de maatregelen. |
|||||
Jeugdwet (regionale bestuursopdracht)* | 25% | 0 | 1.600 | 2024 |
|
25% | 0 | 9.600 | 2025 | ||
25% | 0 | 26.500 | 2026 | ||
25% | 0 | 54.000 | 2027 | ||
25% | 0 | 54.200 | 2028 | ||
Voor het terugdringen van de uitgaven voor jeugdhulp heeft het Algemeen Bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Jeugdhulp Rijnmond de Regionale Bestuursopdracht Kostenbeheersing (RBOK) verstrekt. Door de Uitvoeringsorganisatie van de GRJR is voor de invulling hiervan een maatregelenpakket opgesteld dat - rekening houdend met een ingroeipad - ertoe moet leiden dat vanaf 2027 de uitgaven zijn teruggebracht naar het niveau dat in 2023 werd gerealiseerd. Voorzichtigheidshalve wordt rekening gehouden met het risico dat de besparingen die uit het maatregelenpakket voortvloeien tegenvallen. |
|||||
Jeugdwet (aanvullend)* | 35% | 0 | 6.900 | 2025 |
|
35% | 0 | 13.300 | 2026 | ||
35% | 0 | 26.000 | 2027 | ||
35% | 0 | 26.300 | 2028 | ||
Rotterdam volgt hetzelfde besparingstempo als de Uitvoeringsorganisatie van de Gemeenschappelijke Regeling Jeugdhulp Rijnmond, alleen dan met een hoger ambitieniveau. Het doel is om de uitgaven terug te dringen naar het niveau dat in 2022 werd gerealiseerd. | |||||
Rijksbijdrage Regeling opvang ontheemden Oekraine* | 25% | 0 | 3.377 | 2025 |
|
De Regeling opvang ontheemden Oekraïne (RooO) schijft afspraken en richtlijnen voor die gemeenten inzetten ten behoeve van het opvangen van ontheemden. De bijdrage vanuit het Rijk voor de uitvoering van deze regeling is verlengd tot maart 2025. De huurcontracten zoals momenteel afgesloten eindigen na deze datum wat leidt tot een financieel risico. Op basis van de huidige inzichten bedraagt dit financiële risico voor Rotterdam € 3,4 mln. met een risicopercentage van 25%. | |||||
Afvalverwerking lachgascilinders* | 50% | 8.673 | 60.127 | 2025 |
|
50% | 3.968 | 26.364 | 2026 e.v. | ||
Sinds het landelijk verbod (1-1-2023) op lachgas voor recreatief gebruik, vormen de lachgascilinders een probleem. Het statiegeldsysteem dat eerder van toepassing was, is sindsdien opgeheven waardoor er steeds meer wegwerplachgascilinders worden aangetroffen in het restafval. Dit heeft inmiddels geleid tot aanzienlijke schade aan verbrandingsovens van afvalverbranders waaronder ook AVR. Om te voorkomen dat lachgascilinders in de toekomst opnieuw schade veroorzaken, is het nodig lachgascilinders uit het afval te verwijderen voordat ze in de verbrandingsovens terecht komen. Volgens de acceptatievoorwaarden mag de gemeente geen afval aanleveren waarin zich lachgascilinders bevinden. Door de inzamelsystematiek met gesloten verzamelcontainers is het praktisch echter niet geheel mogelijk aan deze acceptatievoorwaarden te voldoen op het specifieke punt van lachgascilinders. Dit noopt AVR ertoe zelf de cilinders uit het afval te verwijderen. Het is dus niet ondenkbaar, dat AVR de kosten die zij maken om te vermijden dat de cilinders in hun installatie terecht komen en de schade die zij hebben geleden aan hun installatie, zullen trachten te verhalen op hun klanten. In beide gevallen zal de gemeente hierop afwijzend reageren. De extra kosten zullen effect hebben op het verwerkingstarief waarbij de vraag is waar dat te landen. Op het moment dat AVR de gemeente aansprakelijk zou gaan stellen voor de geleden schade gaat de gemeente dit gemotiveerd betwisten waarbij aansprakelijkheid van de gemeente zeker geen voldongen feit is. Op het moment dat na een ongetwijfeld langjarige juridische strijd de gemeente in het ongelijk zou worden gesteld en dus aansprakelijk is voor (een deel van) de schade gaat dit voor de gemeente een vooralsnog niet nader in te schatten financieel risico opleveren. | |||||
* Nieuw |
Niet-kwantificeerbare risico's | |
---|---|
Risico achtervang Waarborgfonds Sociale Woningbouw |
|
Het WSW heeft als doel om de toegang tot de kapitaalmarkt voor de deelnemende woningcorporaties te bevorderen. Daarvoor biedt zij zekerheid aan geldgevers van woningcorporaties voor de rente- en aflossingsverplichtingen van de geborgde geldleningen. De woningcorporaties betalen hiervoor een borgstellingsvergoeding aan het WSW. Pas als de buffers van het WSW ontoereikend zijn, wordt de achtervang van het Rijk en de gemeenten aangesproken. In 2018 is het WSW een strategisch programma gestart om het borgstelsel te versterken. In 2021 zijn de gewijzigde afspraken tussen WSW, de corporaties en de achtervangers vastgelegd in verschillende overeenkomsten. Vóór 1 augustus 2021 stonden gemeenten rechtstreeks in de achtervang voor individuele leningen. Voor leningen na 1 augustus 2021 worden leningen achteraf aan gemeenten toegerekend naar rato van het bezit van de betreffende corporatie dat zich in de gemeente bevindt. Nu het strategisch programma door het WSW voltooid is, is de VNG gevraagd een methodiek te ontwikkelen voor de verslaglegging over de achtervangpositie en de berekening van het risico waarmee de achtervangpositie gepaard gaat. Naar verwachting zal dit model in 2024 gereed zijn. | |
Risico achtervang Waarborgfonds Eigen Woningen |
|
De Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen (WEW) biedt via de Nationale Hypotheekgarantie aan geldgevers zekerheid voor het geval de hypotheekgever niet aan zijn financiële verplichtingen voldoet. Indien het fondsvermogen ontoereikend is, wordt aanspraak gemaakt op de achtervang van Rijk en gemeenten. Voor hypotheken afgesloten na 1 januari 2011 is sprake van 100% achtervang van het Rijk. Om te voorkomen dat er verschillende berekeningsmethodieken worden gehanteerd volgt het WEW nadat het proces bij WSW is afgerond. | |
Risico op schade aan gemeentelijke kunstcollectie |
|
De gemeentelijke kunstcollectie is niet verzekerd. De gemeente is risicodrager voor eventuele schade aan de collectie. | |
Uitvoeringsprogramma Lood in de bodem |
|
De verantwoordelijkheid voor de aanpak van ‘bodemlood’ heeft het rijk bij provincies en (grote) gemeenten neergelegd. De marktwaarde van gemeentelijke objecten en gronden kan theoretisch dalen door de aanwezigheid van bodemverontreiniging. | |
Risico op schade a.g.v. natuurrampen en terrorisme |
|
Het is niet ondenkbaar dat Rotterdam te maken krijgt met een ramp of een daad van terrorisme, die leidt tot forse financiële schade voor de gemeente Rotterdam. | |
Wet Open Overheid |
|
Op 5 oktober 2021 heeft de Eerste Kamer de Wet open overheid (Woo) aangenomen. De wet is op 1 mei 2022 in werking getreden. Met deze wet is een nieuwe basis gegeven aan zowel de actieve als de passieve openbaarmaking van overheidsinformatie. In 2021 heeft de raad een aantal moties aangenomen die verdere transparantie moeten bevorderen. De Woo biedt een nieuw kader en daarmee een nieuwe kans om in Rotterdam de actieve en passieve openbaarmaking verder te professionaliseren en daarmee transparantie richting burgers te verbeteren. Hiervoor is het programma Rotterdam Transparant gestart. De rijksbijdrage voor invoering van de wet is een stuk lager dan werd verwacht. Dit heeft twee oorzaken: 1) Het verschil met de eerste aanname (verdeling 100% op basis van aantal inwoners gemeente) en de werkelijke bijdrage heeft alles te maken met de verdeelsleutel. Iedere gemeente heeft een vast bedrag ontvangen van ca 60% en het overige deel van 40% is op basis van het aantal inwoners verdeeld. De verdeling heeft voor een grote gemeente zoals Rotterdam nadelig uitgepakt. 2) Daarnaast heeft het Rijk minder incidentele middelen beschikbaar gesteld. De overleggen met VNG, G4 en Rijk hebben nog niet geleid tot een hogere rijksbijdrage. Het oorspronkelijke plan bedroeg €2,3 mln per jaar. Beschikbaar is nu totaal € 4,6 mln voor de periode 2023 tot en met 2027, wat neerkomt op ca. € 0,9 mln per jaar. De gemeente wenst de rijksbijdrage als kaderstellend te beschouwen. Dit betekent dat de Woo gefaseerd wordt ingevoerd en de uitvoering van het oorspronkelijk voorgestelde basisscenario niet volledig haalbaar is. De invoering van de Woo is nog met veel onzekerheden omgeven. Zo weten we niet welke aantallen informatiezoekvragen en Woo-verzoeken de gemeente zal ontvangen, welke werklasten dit met zich meebrengt, wat de relatie met andere wetgeving (zoals de Wet hergebruik overheidsinformatie) is en wat de kosten van onderzoek zullen zijn. |
|
Openbaar Lichaam Gezamenlijke Brandweer (OLGB) |
|
In juni 2021 heeft de Gezamenlijke Brandweer op basis van doorrekeningen van het risicoclassificatie-model van de TU Delft een mogelijke verschuiving in de verhouding tussen publieke en private incidenten gesignaleerd. Het aandeel private incidenten zou kleiner worden. Mocht dit bij nadere analyse inderdaad het geval blijken, dan zal deze nieuwe ontwikkeling aanleiding kunnen zijn om de verhouding publiek (1/3) privaat (2/3) ter discussie te stellen. Het financiële gevolg met betrekking tot de jaarlijkse bijdrage is op dit moment niet te kwantificeren. Hiernaast staat de financieringsstructuur van de OLGB in haar totaliteit onder druk. Het aantal aanwijzingen mbt bedrijfsbrandweerplichtigheid loopt terug, waardoor de lasten van het bedrijfsleven door steeds minder schouders worden gedragen. De burgemeester, directeur van de GB, de CIBUA en de VRR zijn hierover in overleg, in gezamenlijkheid richting en met het Rijk. Dit lijkt een langdurige kwestie waarvan onduidelijk is wanneer uitsluitsel kan worden verwacht. Het risico bestaat nog steeds, maar verwachting is (met de kennis van nu) dat dit risico zich op zijn vroegst in 2024 zal manifesteren. |
|
Andere werkwijze risico verzekeringen |
|
Als saldo van betaalde premies en doorbelastingen werd in de begroting een buffer aangehouden voor het eigen risico. De begroting van Verzekeringen is met 1 mln naar beneden bijgsteld, omdat deze buffer meestal niet of maar beperkt nodig was. Het risico dat de resterende buffer niet toereikend is voor eigen risico is verlegd naar het weerstandsvermogen. Vanwege de stelselwijziging is deze opgenomen. Gezien het verloop in de afgelopen jaren is het weerstandsrisico 1 mln per jaar. Daarnaast blijft er altijd een kleine kans op een groter schadebedrag. | |
Voorziening pensioenen college |
|
Vanwege toekomstige pensioenverplichtingen van (oud-)collegeleden heeft de gemeente Rotterdam een pensioenvoorziening. De benodigde hoogte is grotendeels afhankelijk van de rentestand en wordt periodiek berekend. Een hogere rente leidt tot een lagere benodigde voorziening (en vrijval), een lagere rente tot een hogere voorziening en een extra storting. | |
Financieel risico opvang Oekraïense vluchtelingen* |
|
Als gevolg van de inval van Rusland in Oekraïne, heeft de gemeente Rotterdam sinds maart 2023 de taakstelling om Oekraïense vluchtelingen op te vangen. Er is een bestuurlijke opgave vanuit het Rijk om 2.153 tijdelijke huisvestingsplekken te bieden voor vluchtelingen uit Oekraïne. Het tijdelijk huisvesten van ontheemde Oekraïners is een complexe opgave vanwege de diversiteit- aan werkvelden die ermee gepaard gaan. Noodopvang, structurele huisvesting, leefgeld, onderwijs, zorg, werk en wellicht in de toekomst integratie. Werkvelden die vanuit verschillende Rotterdamse clusters worden georganiseerd. De gemeente maakt kosten op het gebied van tijdelijke huisvesting, leefgeld, onderwijs, zorg en werk. Deze inhoudelijke diversiteit is er ook in de compensatieregelingen. De reden hiervan is dat verschillende ministeries compensatieregeling voor hun eigen werkgebied organiseren. De kosten die gemeente maakt op deze verschillende werkgebieden zijn soms op basis van gerealiseerde kosten soms op basis van normbedragen te declareren. In 2023 kwam de gemeente uit met de dekking vanuit het Rijk. De grootste kostenposten zijn de verblijfkosten (sociaal beheer, facilitair beheer en huur) en de verbouwkosten van kantoorpanden naar opvangplekken (transitiekosten). Het verbouwen van panden van kantoor naar woonfunctie is een rendabele investering. De kosten per nacht liggen lager dan bij hotels of slaapschepen. Ook kan het verbouwen op termijn interessant zijn voor het huisvesten van andere doelgroepen. Vrijwel alle regelingen lopen tot maart 2025. Het is nog onbekend is hoe het Rijk de regelingen na maart 2025 vorm gaat geven. | |
Risico op klimaatschade |
|
Onder klimaatschade verstaan we de economische schade die ontstaat door de extreme weergebeurtenissen, zoals overstromingen, zware regen en hagelbuien, windhozen en extreme temperaturen e.d. Deze gebeurtenissen nemen in aantal en intensiteit toe. De kans op economische schade voor de gemeente die ontstaat door extreme weergebeurtenissen stijgt met de veranderingen van het klimaat. Voorheen werd hier nog geen rekening mee gehouden in het weerstandsvermogen. De klimaatrisico’s voor de gemeente zijn geïnventariseerd. Deze hebben vooral betrekking op bodemdaling, wateroverlast en hitte en vertalen zich in klimaatkosten hoofdzakelijk in het fysieke domein, zoals voor wegen, civiele kunstwerken en vastgoed. Deze kosten zijn deels verdisconteert in de begroting, zoals: door oplopende beheerlasten en het hanteren van bijvoorbeeld een hogere prijs per vervangen meter riolering dan andere gemeenten; het opstellen van een hitteplan; en het creëren van meer koele plekken door extra bomen te planten en te vergroenen. Daarnaast leidt klimaatverandering tot risico’s en schade op andere manieren zoals: • Aansprakelijkheidsstelling van de gemeente bij onvoldoende capaciteit van het rioolstelsel of ondergelopen tunnels, waardoor privaat vastgoed beschadigd raakt, straten onbegaanbaar worden voor hulpdiensten en voor sommige Rotterdammers hulp te laat komt. • Lagere (huur)opbrengsten en een noodzaak voor het op hoogte houden van maatschappelijke voorzieningen als kinderboerderijen, volkstuinen en speeltuinen, die minder bruikbare ruimte overhouden als gevolg van meer wateroverlast door klimaatverandering. • Schade aan cultureel erfgoed door bijvoorbeeld wateroverlast in gemeentelijke musea. • Scholen en/of kinderdagopvangen (maatschappelijk vastgoed) die zomers niet afdoende gekoeld en geventileerd kunnen worden, waardoor leerlingen naar huis gestuurd worden. De gemeente wordt geacht deze schoolgebouwen aan te passen voor een beter binnenklimaat. • Schade aan verkeersregelinstallaties, laadinfrastructuur, wegen, kunstwerken en straatverlichting door water of hitte. • Een onaantrekkelijk vestigingsklimaat en de risicoperceptie die ontstaat bij investeerders en projectontwikkelaars waardoor zich minder bedrijven vestigen in Rotterdam en minder woningen kunnen worden gebouwd. • Gezondheidsschade als gevolg van een slechte luchtkwaliteit en/of geluidsoverlast door de noodzaak voor natuurlijke ventilatie bij hittegolven in drukke, hoogstedelijke wijken. Daarmee zijn de grootste risico’s van klimaatschade voor de gemeente geïnventariseerd. Voor een aantal van deze risico’s is aangegeven of deze reeds verwerkt zijn in de begroting. Voor de overige risico’s is dit niet het geval, omdat zij niet kwantificeerbaar zijn. Met ingang van de Voorjaarsnota 2023/1e Herziening 2023 wordt het risico van klimaatschade erkent en opgenomen worden als niet-kwantificeerbaar risico in de paragraaf Weerstandsvermogen en risicobeheersing van de verschillende P&C-producten. |
|
Boetes en dwangsommen* |
|
Toezichthoudende of rechterlijke instanties kunnen aan de gemeente een boete of dwangsom opleggen, indien hij zich bij de uitvoering van zijn activiteiten niet houdt aan een wettelijk voorschrift of een rechterlijke uitspraak. | |
* Nieuw |
Op basis van dit overzicht is de benodigde weerstandscapaciteit berekend. Deze berekening is voor het gros van de risico's gemaakt met behulp van een risicosimulatiemodel, waarbij is uitgegaan van een zekerheidspercentage van 95%. Dit wil zeggen dat wanneer het weerstandsvermogen exact 1,0 is, in 95% van de gevallen de beschikbare weerstandscapaciteit alle de risico's kan dekken.
De benodigde weerstandscapaciteit in verband met de risico's inzake grondexploitaties en borgstellingen en garanties wordt afzonderlijk berekend, met behulp van een model dat op deze specifieke risico's is toegesneden.
Actualisatie kwantificeerbare risico's
In vergelijking met de Begroting 2024 zijn de belangrijkste wijzigingen in de kwantificeerbare risico’s die ten grondslag liggen aan de berekening van het benodigd weerstandsvermogen onderstaand beschreven.
De belangrijkste wijzigingen in bestaande risico’s:
- De risico-opslag voor niet-kwantificeerbare risico's is komen te vervallen.
- Het risico met betrekking tot de personeelskosten van de vrijwillige brandweer is komen te vervallen.
- Het risico met betrekking tot de grondexploitaties is fors afgenomen.
- De risico's die de gemeente loopt bij de uitvoering van de Wmo en de Jeugdwet zijn toegenomen.
Nieuwe risico's:
- Het risico met betrekking tot de lachgascilinders in het restafval.
- Het risico dat de Gezamenlijke Brandweer een voorziening moet treffen in verband met de kosten die zullen voortvloeien uit het functioneel leeftijdsontslag.
- Het risico dat de rijksbijdrage voor op de opvang van ontheemden uit Oekraïne wordt stopgezet, terwijl de kosten nog doorlopen.
- Het risico dat er aanvullende kosten moeten worden gemaakt voor de Tour de Femme en de Parade, omdat de werkzaamheden met betrekking tot het evenementdek op de Museumparkgarage niet tijdig worden voltooid.
Actualisatie niet-kwantificeerbare risico's
Er is één nieuw niet-gekwantificeerd risico. Dit betreft het generieke risico dat de gemeente op enig moment een boete ontvangt of een dwangsom zal moeten betalen.
Benodigde weerstandscapaciteit
Onderstaande tabel laat de verwachte ontwikkeling van de benodigde weerstandscapaciteit zien.
Het college heeft besloten om met ingang van 2024 geen weerstandscapaciteit meer aan te houden voor de risico's die zich niet laten kwantificeren. Omdat het risicoprofiel zich de komende jaren zich ongunstig ontwikkelt, leidt dit slechts tijdelijk tot een verlaging van de benodigde weerstandscapaciteit. Er is dus tijdelijk minder weerstandscapaciteit nodig, om nagenoeg (voor 95%) zeker van te zijn dat de financiële risico's, zoals hierboven genoemd, eenmalig kunnen worden opgevangen.
Beschikbare weerstandscapaciteit
Voor de bepaling van de beschikbare weerstandscapaciteit wordt gerekend met de volgende bestanddelen:
- de algemene reserve;
- de bestemmingsreserves die zijn gevormd om een specifiek financieel risico af te dekken (kortweg aangeduid als: de risicoreserves);
- de wettelijk verplichte stelpost voor onvoorziene lasten (kortweg aangeduid als: stelpost onvoorzien).
Dit sluit aan bij het primaire doel van het weerstandsvermogen: het opvangen van plotselinge, niet begrote financiële tegenvallers, zonder dat er direct moet worden bezuinigd. Stille reserves lenen zich in de praktijk niet of nauwelijks voor het opvangen van plotselinge financiële tegenvallers, omdat ze niet per direct gerealiseerd kunnen worden. En het aanwenden van bestemmingsreserves, die voor een specifiek doel worden aangehouden, moet de facto worden opgevat als een bezuiniging.
De beschikbare weerstandscapaciteit is in 2023 fors gedaald en wordt de komende jaar geleidelijk weer aangevuld.
Beschikbare weerstandscapaciteit (bedragen x € 1 mln, balansstanden ultimo jaar) | 2022 | 2023 | 2024 | 2025 | 2026 | 2027 | 2028 |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Kredietrisicoreserve | 19 | 20 | 20 | 20 | 20 | 20 | 20 |
Bestemmingsreserve WWB meerjarig | 19 | 31 | 25 | 25 | 25 | 25 | 25 |
Bestemmingsreserve Decentralisatie AWBZ | 1 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Bestemmingsreserve Tweedelijns Wmo en Jeugdhulp | 58 | 22 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Risicoreserves | 98 | 72 | 45 | 45 | 45 | 45 | 45 |
Algemene reserve | 176 | 42 | 70 | 65 | 127 | 182 | 232 |
Stelpost onvoorzien | 1 | 0 | 1 | 1 | 1 | 1 |
1 |
Beschikbare weerstandscapaciteit* | 274 | 114 | 115 | 110 | 172 | 227 | 277 |
* Er kan sprake zijn van een afrondingsverschil |
Weerstandsvermogen
Conform coalitieakkoord wordt gestuurd op een weerstandsvermogen van minimaal 1,0, passend bij de financiële risico's die de gemeente loopt. Met andere woorden: de beschikbare weerstandscapaciteit zou tenminste gelijk moeten zijn aan de benodigde weerstandscapaciteit.
In onderstaande tabel is zichtbaar dat na de scherpe daling van het weerstandsvermogen in 2023, deze in 2024 alweer wordt herstelt, om vervolgens in 2025 toch weer kortstondig te dalen. Vanaf 2026 is het weerstandsvermogen structureel op het gewenste peil (>= 1,0).
Het college heeft besloten om met ingang van 2024 geen weerstandscapaciteit meer aan te houden voor de risico's die zich niet laten kwantificeren. Dat het weerstandsvermogen desondanks in 2025 kortstondig daalt tot onder de 1,0, wordt hoofdzakelijk verklaard door het nieuwe risico dat de gemeente financieel aansprakelijk wordt gesteld voor de extra kosten die afvalverwerkers ondervinden als gevolg van lachgascilinders. Gegeven de forse begrotingsproblematiek waarmee het college werd geconfronteerd, wordt deze kortstondige dip in het weerstandsvermogen acceptabel geacht. Door het versterken van de beschikbare weerstandscapaciteit in de jaren 2026 e.v., zorgt het college ervoor dat met ingang van de nieuwe bestuursperiode het weerstandsvermogen weer op het gewenste peil is.
Weerstandsvermogen (bedragen x € 1 mln, balansstanden ultimo jaar) | 2022 | 2023 | 2024 | 2025 | 2026 | 2027 | 2028 |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Beschikbare weerstandscapaciteit | 274 | 114 | 115 | 110 | 172 | 227 | 277 |
Benodigde weerstandscapaciteit | 182 | 182 | 102 | 161 | 172 | 186 | 190 |
Weerstandsvermogen | 1,51 | 0,63 | 1,13 | 0,68 | 1,00 | 1,22 | 1,46 |
Norm gemeente Rotterdam op grond van coalitieakkoord 2022-2026: minimaal 1,0 |
Ontwikkeling weerstandsvermogen
In de onderstaande tabel is te zien hoe het (verwachte) verloop van het weerstandsvermogen dat in deze eerste herziening/voorjaarsnota wordt gepresenteerd zich verhoudt tot het (verwachte) verloop dat vorig jaar in de Begroting 2024 is gepresenteerd.
De forse begrotingsproblematiek zet het weerstandsvermogen verder onder druk. De ontwikkeling van het weerstandsvermogen t.o.v. de Begroting 2024 laat dan ook een wisselend beeld zien. De maatregelen die in deze eerste herziening/voorjaarsnota worden gepresenteerd leiden naar verwachting tot een hoger weerstandsvermogen eind 2024 en eind 2027. In de tussenliggende jaren lijkt het weerstandsvermogen echter te zullen verslechteren. Wel is ervoor gezorgd dat het weerstandvermogen met ingang van de nieuwe bestuursperiode (vanaf 2026) ten minste 1,00 zal bedragen.
Weerstandsvermogen (bedragen x € 1 mln, balansstanden ultimo jaar) | 2022 | 2023 | 2024 | 2025 | 2026 | 2027 | 2028 |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Beschikbare weerstandscapaciteit (Begroting 2024) | 274 | 163 | 168 | 203 | 220 | 245 | |
Benodigde weerstandscapaciteit (Begroting 2024) | 182 | 182 | 200 | 200 | 203 | 208 | |
Weerstandsvermogen (Begroting 2024) | 1,51 | 0,90 | 0,84 | 1,02 | 1,08 | 1,18 | |
Beschikbare weerstandscapaciteit (Eerste herziening 2024) | 274 | 114 | 115 | 110 | 172 | 227 | 277 |
Benodigde weerstandscapaciteit (Eerste herziening 2024) | 182 | 182 | 102 | 161 | 172 | 186 | 190 |
Weerstandsvermogen (Eerste herziening 2024) | 1,51 | 0,63 | 1,13 | 0,68 | 1,00 | 1,22 | 1,46 |
Wettelijk voorgeschreven kengetallen
Onderstaand worden uitsluitend de financiële kengetallen weergegeven die op grond van het Besluit Begroting en Verantwoording moeten worden vermeld in de paragraaf Weerstandsvermogen en risicobeheersing. Het complete overzicht van alle door de gemeente Rotterdam gehanteerde financiële kengetallen, inclusief toelichting, is terug te vinden in het onderdeel Financiële kengetallen.
Verplichte financiële kengetallen o.g.v. BBV | 2022 | 2023 | 2024 | 2025 | 2026 | 2027 | 2028 |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Netto schuldquote | 11,7% | 22,4% | 34,3% | 38,6% | 41,4% | 39,7% | 35,1% |
Netto schuldquote gecorrigeerd voor alle verstrekte leningen | 9,6% | 20,1% | 32,4% | 37,1% | 40,1% | 38,4% | 34,0% |
Solvabiliteitsratio | 64,0% | 57,8% | 50,3% | 48,1% | 48,4% | 50,7% | 54,3% |
Structurele exploitatiesaldo | 1,7% | -0,4% | -1,6% | -0,5% | 2,0% | 3,1% | 3,7% |
Grondexploitatie | -3,0% | -3,0% | -3,3% | -3,7% | -3,3% | -3,0% | -4,2% |
Belastingcapaciteit | 1,01 | 1,01 | 1,08 | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. |