Begroting 2020

Met nieuwe energie bouwen aan de stad van morgen

Financiering Pagina 105

Financiering

Deze paragraaf gaat over de gemeentelijke treasuryfunctie. Treasury staat voor het beheer van het geld van de gemeente. Binnen de treasuryfunctie is de financiering van de gemeente een belangrijk werkveld. De gemeente moet altijd over voldoende geld beschikken om aan haar verplichtingen te kunnen voldoen: het op tijd betalen van uitkeringen, subsidies, salarissen en facturen van derden. Hiervoor trekt de gemeente op dagelijkse basis korte geldleningen aan. Om investeringen in de stad mogelijk te maken, trekt de gemeente geldleningen aan met een langere looptijd. Het andere belangrijke aandachtsveld binnen de treasuryfunctie betreft het verstrekken van leningen en het verlenen van garanties door de gemeente op grond van de publieke taak.

Beleid

De treasuryfunctie van de gemeente omvat alle activiteiten die voorzien in de vermogensbehoefte van de gemeente. Het gaat daarbij om het aantrekken van leningen en het uitzetten van tijdelijk overtollig geld. Verder gaat het om de beheersing van de financiële risico’s die gepaard gaan met de geldstromen, de financiële posities en de vermogenswaarden. Het financieringsbeleid is erop gericht om de rente die de gemeente moet betalen op de aangetrokken leningen te beheersen en de daarmee samenhangende risico’s te beperken. Binnen de wettelijke kaders ligt de invulling van het beleid bij het verstrekken van leningen en het verlenen van garanties uit hoofde van de publieke taak bij de gemeenteraad.

 

Financiering

De Wet financiering decentrale overheden (Wet fido) geeft de wettelijke kaders voor de treasuryfunctie van decentrale overheden. Een belangrijk uitgangspunt van de wet is dat een gemeente prudent moet omgaan met publieke middelen. Dit uit zich onder andere in de beheersing van renterisico’s door ongewenste renteschommelingen. Hierbij gelden als wettelijke normen de kasgeldlimiet en de renterisiconorm.

Het kan voorkomen dat de gemeente in een bepaalde periode overtollig geld heeft. Als ze dat geld niet uitleent aan medeoverheden en de omvang is hoger dan een bepaald drempelbedrag, dan moet de gemeente dat geld aanhouden in ‘s Rijks schatkist. Dit wordt ‘verplicht schatkistbankieren’ genoemd. De Wet fido stelt strenge eisen aan de kredietwaardigheid van tegenpartijen en de te gebruiken instrumenten. Artikel 212 van de Gemeentewet verplicht de gemeente de gemeentelijke regelgeving voor de financieringsfunctie vast te leggen. Dit heeft de gemeente gedaan in de Verordening financiën Rotterdam 2013, die verder is uitgewerkt in het Treasurystatuut Rotterdam 2015.

In het Besluit Begroting en Verantwoording (BBV) is de toerekening van rente aan de diverse taakvelden een vereiste. Daarbij zijn bepalingen en richtlijnen opgesteld voor de berekening van de bespaarde rente, de omslagrente die wordt toegerekend aan de investeringen en de omslagrente die wordt toegerekend aan de bouwgronden in exploitatie (BIE).
Jaarlijks worden op basis van de BBV-richtlijnen de verschillende interne rentepercentages berekend. Door de laagblijvende marktrente wordt de bespaarde rente (de rente die wordt berekend over de reserves en voorzieningen) met ingang van 2020 verlaagd van 2,25% naar 2%. De lagere rentelasten leiden ertoe dat de omslagrente investeringen met ingang van 2020 ook wordt bijgesteld van 2,25% naar 2%. De bestendige gedragslijn is om indien mogelijk beide rentepercentages aan elkaar gelijk te houden. Daarnaast bestaan er rijksregels voor het toerekenen van rente aan de pensioenvoorzieningen bestuurders en gebieden.
Op grond van de bovenstaande bepalingen en richtlijnen worden in de begroting 2020 en verder de volgende interne rentepercentages onderscheiden:

  • Omslagrente BIE: 1,4%
  • Omslagrente investeringen: 2%
  • Bespaarde rente: 2%
  • Rentetoerekening pensioenvoorzieningen bestuurders en gebieden: 1,577%

In deze begroting is nog geen rekening gehouden met de eventuele financieringseffecten die samenhangen met de beoogde verkoop van de aandelen Eneco. Verkoop leidt ertoe dat er in een keer veel geld op de gemeentelijke bankrekening binnenkomt. Hierdoor hoeft er minder geleend te worden. Vooruitlopend op deze verkoop wordt wel de leningenportefeuille meer flexibel gemaakt. Binnen de wettelijke kaders met betrekking tot het renterisicobeheer wordt de huidige financieringsbehoefte daarbij ingevuld met leningen met kortere looptijden.

 

Leningverstrekking en garantieverlening
Gemeenten mogen volgens de wet financiering decentrale overheden (Wet fido) uitsluitend geldleningen verstrekken en garanties verlenen uit hoofde van de publieke taak. Er is sprake van een publieke taak wanneer overheidsingrijpen noodzakelijk is om een maatschappelijk belang te realiseren. De gemeenteraad bepaalt wat tot de publieke taak behoort binnen de kaders van de wet fido. Bij het verstrekken van geldleningen en garanties is een voldoende motivering van de overwegingen vereist, zodat de gemeenteraad en de Provincie Zuid-Holland als toezichthouder dit kunnen toetsen. Een belangrijke overweging voor de gemeenteraad hierbij is of de betreffende activiteiten direct of indirect van belang zijn voor alle of een groot deel van de eigen inwoners. Daarnaast moet worden overwogen of de gemeente de meest geëigende partij is om deze activiteiten te steunen.

De Verordening leningverstrekking en garantieverlening Rotterdam 2014 biedt het kader voor het verstrekken van leningen en de verlening van garanties voor rechtspersonen. Bij leningverstrekking of garantieverlening stelt de gemeente zich terughoudend op volgens het “nee, tenzij” principe. Daarbij houdt de gemeente nadrukkelijk rekening met wettelijke kaders. De gemeente beheerst en verlaagt de risico’s die samenhangen met de leningverstrekking en garantieverlening door toepassing van een actief kredietrisicobeheer.

Ontwikkeling financiering

De ontwikkeling van de investeringen en de ontwikkeling van de financieringsmiddelen zijn belangrijk om de ontwikkeling van het financieringstekort te kunnen bepalen. Het financieringstekort is het verschil tussen het bedrag van de verwachte boekwaarde van de investeringen en de beschikbare financieringsmiddelen Door de ontwikkeling van de bestaande leningenportefeuille met die van het financieringstekort te combineren ontstaat inzicht in de ontwikkeling van de totale leningenpositie van de gemeente.

Investeringen
De onderstaande tabel toont de verwachte ontwikkelingen van de boekwaarde van de gemeentelijke investeringen. Het gaat hierbij zowel om de lopende als de nieuwe investeringen in (im)materiële vaste activa, financiële vaste activa, de bouwgronden in exploitatie en het netto werkkapitaal in de komende jaren. Onder de immateriële activa worden de bijdragen aan activa van derden gerekend en de kosten van onderzoek van niet in exploitatie genomen bouwgronden. Tot de materiële vaste activa behoren onder andere de terreinen, gebouwen en vervoermiddelen van de gemeente. De financiële vaste activa bestaan voornamelijk uit gestort aandelenkapitaal en verstrekte geldleningen. De voorraden, die voornamelijk bestaan uit bouwgronden in exploitatie, worden in dit overzicht ook tot de investeringen gerekend. Het overige netto werkkapitaal bestaat uit het saldo van debiteuren, crediteuren en overlopende posten.

De (im)materiële vaste activa stijgen in de komende jaren door de diverse investeringen in bijvoorbeeld versnelde ombouw straatverlichting naar LED, Maastunnelcomplex, Coolsingel, mobiliteitsmaatregelen Feyenoord City en onderwijshuisvesting, zie de paragraaf Investeringen. De voorgenomen kapitaalstorting met betrekking tot het Warmtebedrijf van € 118 miljoen wordt vooralsnog verwacht in 2020. Hierdoor neemt de boekwaarde van de kapitaalverstrekkingen toe.

Investeringen (standen ultimo jaar)20192020202120222023
Immateriële vaste activa 35.257 41.950 39.910 37.871 36.328
Materiele vaste activa 2.750.100 2.958.688 3.011.979 3.024.847 2.996.478
Kapitaalverstrekkingen 388.414 505.852 505.289 504.727 504.493
Leningen (woningcorporaties en verbonden partijen) 198.455 181.159 163.639 145.697 127.212
Overige financiële vaste activa 12.323 12.163 11.873 11.585 11.297
Financiële vaste activa 599.192 699.174 680.801 662.009 643.002
Voorraden -202.924 -195.039 -188.409 -190.375 -188.918
Overig netto werkkapitaal 76.239 76.239 76.239 76.239 76.239
Totaal investeringen 3.257.864 3.581.012 3.620.520 3.610.591 3.563.129

Financieringsmiddelen
Tegenover de investeringen staan de interne en externe financieringsmiddelen. De lange interne financieringsmiddelen worden gevormd door de reserves en voorzieningen. De vaste schulden bestaan uit lange leningen en overige vaste schuld. De overige vaste schuld bestaat vooral uit de ontvangen afkoopsommen erfpacht. Deze afkoopsommen vallen gedurende de oorspronkelijke looptijd van het afgekochte erfpachtcontract jaarlijks vrij in het resultaat. De netto vlottende schulden worden hier berekend als de netto positie van korte leningen en banksaldi. De grens tussen kort en lang ligt voor de leningen op één jaar.

De komende jaren daalt de reservepositie. Dit komt vooral door bijdragen aan investeringsprojecten uit het Investeringsfonds Rotterdam (IFR) en de bestemmingsreserve Gebiedsontwikkeling. De voorzieningen blijven redelijk stabiel. Met het oog op de beoogde verkoop van de aandelen Eneco wordt de flexibiliteit in de financieringsportefeuille vergroot. Hierdoor vinden er tot 2021 relatief veel aflossingen plaats op de opgenomen lange leningen en dalen de lopende vaste schulden aanzienlijk.

Financieringsmiddelen (standen ultimo jaar)20192020202120222023
Eigen vermogen 1.036.885 918.822 868.617 824.438 911.991
Voorzieningen 58.649 58.795 58.895 59.016 59.029
Interne financieringsmiddelen 1.095.534 977.617 927.512 883.454 971.020
Obligatieleningen en onderhandse leningen 1.236.855 888.220 483.079 457.083 351.064
Overige leningen 36.100 35.053 34.006 32.959 31.912
Lopende vaste schulden 1.272.955 923.273 517.085 490.042 382.976
Kasgeldleningen en netto banksaldi 275.000 275.000 275.000 275.000 275.000
Netto vlottende schulden 275.000 275.000 275.000 275.000 275.000
Totaal lopende financieringsmiddelen 2.643.489 2.175.890 1.719.597 1.648.496 1.628.996

Financieringstekort
De interne financieringsmiddelen en de lopende vaste schulden nemen sterker af dan de investeringen. Dit leidt mede door het flexibel maken van de financieringsportefeuille tot een oplopend financieringstekort. Het financieringstekort geeft het bedrag weer van de nieuwe leningen die moeten worden aangetrokken als de overige balansposten zoals vaste activa (investeringen), eigen vermogen (reserves) en vreemd vermogen zich volgens de begroting ontwikkelen. De gemeente past totaalfinanciering toe. Daarbij worden op basis van de werkelijke totale liquiditeitsbehoefte (het saldo van uitgaven en ontvangsten) van de gemeente leningen aangetrokken of middelen bij de schatkist gestald. Ervaring leert dat de werkelijke liquiditeitsbehoefte in de praktijk lager uitvalt dan het begrote financieringstekort. Volgens de wet fido mag niet eerder worden geleend dan dat de middelen daadwerkelijk benodigd zijn. Ook moet de looptijd passen bij de verwachte duur van de liquiditeitsbehoefte. Pas bij een structurele liquiditeitsbehoefte worden langlopende leningen afgesloten. Als Eneco in 2020 wordt verkocht zal dit naar verwachting leiden tot een (tijdelijk) liquiditeitsoverschot. Vooruitlopend hierop worden daarom leningen met kortere looptijden aangetrokken.

Financieringstekort (standen ultimo jaar)20192020202120222023
Investeringen 3.257.864 3.581.012 3.620.520 3.610.591 3.563.129
Lopende financieringsmiddelen -2.643.489 -2.175.890 -1.719.597 -1.648.496 -1.628.996
Financieringstekort 614.375 1.405.122 1.900.923 1.962.095 1.934.133

Ontwikkeling leningenpositie
Uitgaande van bovenstaande ontwikkeling van het financieringstekort neemt de totale schuld tot 2022 toe en daalt daarna. Dit patroon is ook zichtbaar in de ontwikkeling van de netto schuldquote.

Ontwikkeling leningenpositie (standen ultimo jaar)20192020202120222023
Netto vlottende schulden 275.000 275.000 275.000 275.000 275.000
Lopende vaste schulden 1.236.855 888.220 483.079 457.083 351.064
Financieringstekort 614.375 1.405.122 1.900.923 1.962.095 1.934.133
Vaste schulden 1.851.230 2.293.342 2.384.002 2.419.178 2.285.197
Totaal schulden 2.126.230 2.568.342 2.659.002 2.694.178 2.560.197

Rente

De financiering van de gemeentelijke investeringen vindt plaats met reserves en voorzieningen – de lange interne financieringsmiddelen – en met extern aangetrokken geldleningen. De gemeente rekent rente over de reserves en voorzieningen (bespaarde rente). De totale gemeentelijke vermogenskosten bestaan daarmee uit de externe rentelasten over de korte en lange financiering en de berekende rentelasten over de interne financieringsmiddelen. De gemeente werkt met totaalfinanciering en een omslagrentemethodiek. Dat wil zeggen dat de gemeentelijke vermogenskosten via het taakveld treasury worden toegerekend aan de overige gemeentelijke taakvelden op basis van de boekwaarde van desbetreffende investeringen op de balans.

 

Gemiddelde rente externe financieringsmiddelen
Het gemiddeld rentepercentage dat wordt berekend over de netto korte schuld is afgeleid van het meerjarig streefpercentage van de Europese Centrale Bank voor de inflatie binnen de Eurozone. Daarbij wordt gerekend dat de korte rente gedurende de meerjarenperiode tot en met 2023 geleidelijk oploopt tot 2%. Voor het financieringstekort wordt gerekend met een lange rente die gedurende diezelfde periode oploopt tot 2,5%. Op grond van deze uitgangspunten komt de gemiddelde rente over de externe financieringsmiddelen in 2020 uit op 2%.

 

Bespaarde rente
De beschikbaarheid van reserves en voorzieningen vermindert de behoefte aan rentedragend vreemd vermogen. Daardoor worden de rentekosten verlaagd. Met deze interne financieringsmiddelen ‘bespaart’ de gemeente dus rente op vreemd vermogen. Daarom wordt de rentevergoeding die wordt toegerekend aan de reserves en voorzieningen ook wel de 'bespaarde rente' genoemd. De ‘bespaarde rente’ is geen uitgave zoals de werkelijke rente die de gemeente voor geldleningen moet betalen, maar blijft binnen de eigen begroting. De gemeente kan deze ‘bespaarde rente’ gebruiken voor andere doeleinden en voegt deze toe aan het IFR. Een deel wordt ingezet voor de dekking van de daarvoor aangewezen kapitaallasten van het investeringsprogramma en voor de dekking van out-of-pocket bijdragen aan fysieke projecten. Het resterende deel draagt bij aan het in stand houden van het investerend vermogen. Volgens BBV-regelgeving mag de bespaarde rente niet hoger worden vastgesteld dan de gemiddelde rente over de externe financieringsmiddelen. Met ingang van 2020 wordt de bespaarde rente daarom verlaagd naar van 2,25% naar 2%.

Voor de pensioenvoorzieningen bestuurders en gebieden geldt een bijzondere systematiek. Aan deze voorzieningen moet jaarlijks over de hoofdsom een toevoeging plaatsvinden met een bepaald percentage. Conform voorschriften van het Rijk is dit percentage vastgesteld op 1,577%.

 

Rentetoerekening
Op grond van de BBV-regelgeving maakt de gemeente onderscheid tussen de 'omslagrente bouwgronden in exploitatie' die wordt toegerekend aan de grondexploitaties en de 'omslagrente investeringen' die wordt toegerekend aan de overige investeringen. Voor de rentetoerekening aan de bouwgronden in exploitatie wordt een specifieke berekeningswijze voorgeschreven. Deze rente is vastgesteld op 1,4%. Bij de jaarrekening vindt nacalculatie plaats op basis van de werkelijke rentelasten.

De omslagrente voor de overige investeringen wordt met ingang van het begrotingsjaar 2020 verlaagd van 2,25% naar 2%. Het onderstaande schema toont de rentelasten van de externe financiering, de wijze van rentetoerekening en het renteresultaat op het taakveld treasury.

Renteschema20192020202120222023
Externe rentelasten korte en lange leningen -38.228 -43.232 -60.017 -63.803 -67.281
Rentebaten verstrekte leningen 6.930 6.373 5.829 5.262 4.663
Saldo externe rentelasten en rentebaten -31.298 -36.859 -54.188 -58.541 -62.618
Omslagrente bouwgronden in exploitatie (BIE) -2.550 -2.870 -2.769 -2.737 -2.740
Toe te rekenen externe rente -33.848 -39.729 -56.957 -61.278 -65.358
Rente over eigen vermogen (toevoeging IFR) -24.363 -20.738 -18.376 -17.372 -16.489
Rente over voorzieningen (toevoeging IFR) -338 -262 -266 -270 -275
Rente over voorzieningen (toevoeging pensioenvoorzieningen) -724 -718 -717 -716 -714
Totaal toe te rekenen rente -59.273 -61.447 -76.316 -79.636 -82.836
Toegerekende omslagrente 68.183 65.923 70.454 71.257 71.223
Renteresultaat 8.910 4.476 -5.862 -8.379 -11.613

Wettelijke normen

In de Wet financiering decentrale overheden (Wet fido) zijn drie wettelijke normen opgenomen waaraan de gemeente moet voldoen. Zo moeten tijdelijk overtollige middelen boven een vastgestelde drempel worden aangehouden in ‘s Rijks schatkist. Bij het aantrekken van korte leningen (met looptijd tot één jaar) mag het gemiddelde saldo de kasgeldlimiet niet langdurig overschrijden. Het saldo aan aflossingen en renteherzieningen op de bestaande portefeuille lange leningen (met looptijd van één jaar of langer) mag in enig jaar niet hoger zijn dan de renterisiconorm.

 

Drempel schatkistbankieren
Ter beperking van de staatsschuld moeten gemeenten liquide middelen aanhouden in de schatkist van het Rijk of uitzetten bij mede-overheden. Om het cashmanagement van de gemeenten niet te veel te verstoren mogen de gemeenten een beperkt positief saldo op de bankrekeningen aanhouden. Gemiddeld per kwartaal mag dit saldo niet meer zijn dan een vastgesteld drempelbedrag. Het drempelbedrag is gerelateerd aan de omvang van de begroting – 0,75% over de eerste schijf van € 500 mln en 0,2% over alles daarboven. Voor 2020 komt het drempelbedrag voor de gemeente Rotterdam uit op € 10,3 mln. Indien de gemiddelde banksaldi boven deze drempel komen, worden deze middelen in de schatkist van het Rijk aangehouden.

 

Kasgeldlimiet
De gemeente mag haar activiteiten niet onbeperkt met kort geld financieren. In de Wet fido is hiervoor de kasgeldlimiet opgenomen, waarmee een maximum wordt gesteld aan de netto kortlopende schuld. De kasgeldlimiet is gelijk aan 8,5% van het begrotingstotaal van de oorspronkelijke begroting. De in de tabel getoonde bedragen zijn jaargemiddelden. Er moet enerzijds rekening worden gehouden met beschikbare kredietlijnen en anderzijds met tijdelijke uitschieters in de behoefte aan kort geld. Daarom wordt voorzichtigheidshalve enige marge aangehouden onder de kasgeldlimiet en wordt er gestuurd op een gemiddelde netto korte schuld van € 275 mln. De kasgeldlimiet mag niet meer dan drie achtereenvolgende kwartalen overschreden worden. Bij een dreigende structurele overschrijding van de kasgeldlimiet zullen nieuwe lange leningen worden aangetrokken. Zijn er goede argumenten voor een langere overschrijding van de kasgeldlimiet dan kan de gemeente aan de provincie Zuid-Holland vooraf een tijdelijke ontheffing aanvragen. Met het oog op de beoogde verkoop van Eneco kan dit in 2020 van toepassing zijn. Dit wordt eind 2019 bezien.

Kasgeldlimiet20192020202120222023
Grondslag voor norm: omvang oorspronkelijke begroting 3.473.998 3.767.271 3.767.271 3.767.271 3.767.271
Kasgeldlimiet o.g.v. wet Fido: 8,5% van grondslag 295.290 320.218 320.218 320.218 320.218
Gemiddelde vlottende schulden 275.000 275.000 275.000 275.000 275.000
Gemiddelde vlottende middelen 0 0 0 0 0
Gemiddelde netto vlottende schulden 275.000 275.000 275.000 275.000 275.000
In % begroting 7,9% 7,3% 7,3% 7,3% 7,3%
Ruimte (+) / overschrijding (-) 20.290 45.218 45.218 45.218 45.218

Renterisiconorm
Bij toekomstige financiering loopt de gemeente een renterisico. Dit is het risico dat de marktrente waartegen wordt geleend hoger uitvalt dan eerder is geraamd. Tevens bestaat er een renterisico op het moment van renteherziening bij een lopende lening. Een stijging van de rentetarieven ten opzichte van de begroting leidt namelijk tot hogere rentelasten.

Bij de structurering van de lange schuld moet de gemeente rekening houden met de renterisiconorm. Deze norm heeft als doel het toekomstig renterisico te beperken door de aflossingen en renteherzieningen te spreiden. Voorkomen moet worden dat er in enig jaar een te grote concentratie plaatsvindt van aflossingen en renteherzieningen op lopende leningen. Het renterisicobedrag wordt volgens de Wet fido berekend als de som van de renteherzieningen en de aflossingen. Het totale renterisicobedrag mag niet groter zijn dan 20% van het begrotingstotaal van de oorspronkelijke begroting. De omvang van de begroting 2020 geldt volgens de wet ook als grondslag voor de toetsing van de daaropvolgende jaren. Als gevolg van het flexibiliseren van de leningenportefeuille zijn de aflossingen in de komende jaren relatief hoog, maar het renterisicobedrag blijft onder de renterisiconorm. Nog nieuw af te sluiten leningen in 2019 zijn niet opgenomen in onderstaand overzicht. Vooruitlopend op de verkoop van Eneco zijn dit leningen met looptijden van 1 tot 2 jaar. Deze leningen worden zodanig gestructureerd dat de renterisiconorm ook in de komende jaren niet wordt overschreden.

Renterisiconorm20192020202120222023
Grondslag voor norm: omvang oorspronkelijke begroting 3.473.998 3.767.271 3.767.271 3.767.271 3.767.271
Renterisiconorm o.g.v. wet Fido: 20% van grondslag 694.800 753.454 753.454 753.454 753.454
Renteherzieningen 8.096 2.695 61.040 0 0
Aflossingen 641.722 348.635 405.141 25.996 106.019
Risicobedrag 649.818 351.330 466.181 25.996 106.019
In % begroting 18,7% 9,3% 12,4% 0,7% 2,8%
Ruimte (+) / overschrijding (-) 44.982 402.124 287.273 727.458 647.435

Renterisicobeheer

Als onderdeel van het renterisicobeheer maakt de gemeente op beperkte schaal gebruik van renteswaps.

 

Renteswaps
Renteswaps zijn instrumenten waarmee de lange rente kan worden vastgelegd. In 2009 en 2010 heeft de gemeente renteswaps afgesloten om toekomstige renterisico’s te beperken. Daarbij zijn de renterisico's van € 185 mln aan onderliggende financieringsbehoefte ingedekt. Ter beperking van tegenpartijrisico’s zijn deze swaps alleen afgesloten bij de Bank Nederlandse Gemeenten. Deze bank heeft met een AAA-rating de hoogste mogelijke kredietwaardigheid. Op deze renteswaps drukken geen onderpandverplichtingen. Bij een rentedaling heeft de gemeente dan ook geen verplichting om liquide middelen te storten.

 

Renterisico
Bij de berekening van het renterisico over de totale schuld worden zowel renterisico’s die samenhangen met de korte als de lange schuld betrokken en wordt naast de herfinanciering ook eventuele uitbreiding van de financieringsbehoefte meegenomen. Dit resulteert in het bedrag dat blootstaat aan risico’s van een rentestijging.

Bij het berekenen van de benodigde weerstandscapaciteit wordt er vanuit gegaan dat een structurele rentestijging van 2% ten opzichte van de verwachtingen moet kunnen worden opgevangen. Voor meer informatie over het gemeentelijke beleid met betrekking tot risicobeheersing, zie de paragraaf Weerstandsvermogen en risicobeheersing.

Renterisico2020202120222023
Renteherzieningen 2.695 61.040 0 0
Financieringstekort (stand primo) 614.375 1.405.122 1.900.923 1.962.095
Renterisicobedrag vaste schulden 617.070 1.466.162 1.900.923 1.962.095
Renterisicobedrag netto vlottende schulden 275.000 275.000 275.000 275.000
Totaal renterisicobedrag 892.070 1.741.162 2.175.923 2.237.095
Renterisico (2%) 17.841 34.823 43.518 44.742

Leningverstrekking

De Verordening leningverstrekking en garantieverlening Rotterdam 2014 biedt het kader voor het verstrekken van leningen en de verlening van garanties voor rechtspersonen. Bij leningverstrekking of garantieverlening stelt de gemeente zich terughoudend op volgens het “nee, tenzij” principe. In afwijking hiervan kan specifieke regelgeving worden vastgesteld om bepaalde investeringen te stimuleren. Zo kan onder de Regeling investeringssubsidies breedtesport-, scouting- en speeltuinverenigingen naast een subsidie een aanvullende lening worden verstrekt. De gemeente houdt hierbij nadrukkelijk rekening met wettelijke kaders, zoals de staatssteunregelgeving.

De bestaande portefeuille verstrekte geldleningen heeft een aflopend karakter. De geldleningen zijn voornamelijk verstrekt aan woningbouwcorporaties en de RET Infrastructuur BV en RET Railgebonden voertuigen BV. Tot 1994 verstrekte de gemeente leningen aan woningbouwcorporaties. In 1994 is de gemeente een overeenkomst aangegaan met het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) waardoor de leningen van woningbouwcorporaties worden gewaarborgd door het WSW. Sinds dat moment trekken de woningbouwcorporaties zelfstandig hun leningen aan op de kapitaalmarkt en niet meer bij de gemeente. De leningen aan overige verbonden partijen betreffen voornamelijk het Nationaal Restauratiefonds (NRF) en Stimuleringsfonds Volkshuisvesting Nederlandse Gemeenten (SVN). De overige financiële activa zijn onder andere leningen aan sportverenigingen en welzijnsorganisaties. Daarnaast gaat het om leningen voor de economische ontwikkeling.

Verstrekte leningen (standen ultimo jaar)20192020202120222023
Woningcorporaties 128.263 119.688 110.893 101.681 91.930
Deelnemingen 59.500 51.000 42.500 34.000 25.500
Overige verbonden partijen 10.692 10.471 10.246 10.016 9.782
Totaal leningen 198.455 181.159 163.639 145.697 127.212
Sportverenigingen 4.249 4.134 3.889 3.646 3.404
Economische ontwikkeling 7.082 7.082

7.082

7.082 7.082
Overig 992 947 902 857 811
Totaal overige financiële vaste activa 12.323 12.163 11.873 11.585 11.297
Totaal verstrekte leningen 210.778 193.322 175.512 157.282 138.509

Garantieverlening

Bij de gemeentelijke garantieverlening wordt onderscheid gemaakt tussen de gemeentelijke achtervangpositie bij de waarborgfondsen, garanties voor particulieren en garanties voor rechtspersonen.

 

Achtervang waarborgfondsen
De gemeente fungeert als achtervanger bij twee verschillende waarborgfondsen, de Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen (WEW) en de Stichting Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW). Als achtervanger is de gemeente verplicht om renteloze leningen te verstrekken aan de waarborgfondsen als die in liquiditeitsproblemen komen door een te laag fondsvermogen.

Het WEW biedt via de Nationale Hypotheek Garantie (NHG) aan de geldgevers zekerheid voor het geval de hypotheekgever niet aan zijn financiële verplichtingen voldoet. Geldgevers kunnen het WEW aanspreken voor de restschuld bij gedwongen verkoop. De achtervangfunctie van de gemeente geldt alleen voor hypotheken die tot 1 januari 2011 zijn afgesloten, daarna is sprake van 100% achtervang van het Rijk. Hierdoor neemt de Rotterdamse achtervangpositie bij WEW jaarlijks verder af.

Het WSW heeft als doel om de toegang tot de kapitaalmarkt voor de deelnemende woningcorporaties te bevorderen. Daarvoor biedt zij zekerheid aan geldgevers van woningcorporaties voor de rente- en aflossingsverplichtingen van de geborgde geldleningen. De woningcorporaties betalen hiervoor een borgstellingsvergoeding aan het WSW. Pas als de buffers van het WSW ontoereikend zijn, wordt de achtervang van het Rijk en de gemeenten aangesproken. In 2018 is het WSW een strategisch programma gestart om het borgstelsel te versterken. Het WSW werkt dit programma in 2019 verder uit samen met de verschillende belangenhouders, waaronder de achtervangers. Onderstaande tabel toont de achtervangpositie in beide waarborgfondsen.

Borgstellingen door waarborgfondsen (standen ultimo jaar)20192020202120222023
WEW 3.333.000 3.133.000 2.933.000 2.733.000 2.533.000
WSW 6.678.456 6.678.456 6.678.456 6.678.456 6.678.456
Totaal borgstellingen door waarborgfondsen 10.011.456 9.811.456 9.611.456 9.411.456 9.211.456

In lijn met de voorgaande jaren wordt het risicobedrag weergegeven als het totaal van de borgstellingen die de waarborgfondsen hebben afgegeven op Rotterdams grondgebied. Dit is niet het werkelijke risicobedrag voor de gemeente Rotterdam. Bij aanspraak op alle achtervangers door het WSW voor renteloze leningen wordt het hier gepresenteerde bedrag als verdeelsleutel gehanteerd. In samenwerking met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en de G4-gemeenten ontwikkelt de VNG een methodiek voor de verslaglegging over de achtervangpositie en de berekening van het risico waarmee de achtervangpositie gepaard gaat.

 

Garanties voor particulieren
De garanties in de volkshuisvesting aan particulieren hebben voornamelijk betrekking op een regeling die gold tot 1995. Volgens deze regeling verstrekte de gemeente garanties voor hypothecaire geldleningen van particulieren. Bij verliezen op grond van deze regeling neemt het Rijk 50% voor zijn rekening. Met de komst van de NHG in 1995 is deze regeling gestopt. Daarnaast heeft de gemeente zich garant gesteld voor door het Nationaal Restauratiefonds (NRF) verstrekte leningen.

Garanties t.b.v. volkshuisvesting particulieren (standen ultimo jaar)20192020202120222023
Hypotheekgaranties 32.680 29.957 27.233 24.510 21.787
Garantie NRF-leningen 4.700 4.100 3.500 2.900 2.300
Totaal garanties t.b.v. volkshuisvesting particulieren 37.380 34.057 30.733 27.410 24.087

Garanties voor rechtspersonen
In het verleden zijn op verschillende beleidsgebieden garanties voor rechtspersonen verstrekt. Bij de risicobeoordeling van de garanties wordt onderscheid gemaakt in verschillende categorieën met hun eigen specifieke kenmerken.

Garanties t.b.v. rechtspersonen (standen ultimo jaar)20192020202120222023
Energie 104.000 104.000 104.000 104.000 104.000
Totaal garanties t.b.v. deelnemingen 104.000 104.000 104.000 104.000 104.000
Zorg 8.478 7.477 6.468 5.526 4.707
Sport en recreatie 3.574 2.509 1.694 1.236 770
Kunst en cultuur 1.214 904 730 556 426
Overig 787 727 665 601 575
Totaal garanties t.b.v. niet-deelnemingen 14.053 11.617 9.557 7.919 6.478
Totaal garanties t.b.v. rechtspersonen 118.053 115.617 113.557 111.919 110.478

De grootste garantie is die voor de deelneming Warmtebedrijf van € 104 mln. Deze garantie betreft de financiering van het aanleggen van een warmtetransportsysteem met het oog op CO2-reductie. Voor meer informatie over de ontwikkelingen met betrekking tot het Warmtebedrijf, zie de paragraaf Weerstandsvermogen en risicobeheersing.

Kredietrisicobeheer

Bij het verstrekken van leningen en het verlenen van garanties loopt de gemeente het risico dat de betrokken partijen niet aan hun financiële verplichtingen aan de gemeente kunnen voldoen. Daarom neemt de gemeente risicobeperkende maatregelen en voert een actief kredietrisicobeheer. De gemeente berekent de risico’s op wanbetaling van de betreffende geldnemers. Dit wordt het kredietrisico genoemd. In 2012 is de kredietrisicoreserve ingesteld om deze risico’s te kunnen afdekken. Bij leningverstrekking of garantieverlening dient eenmalig een bijdrage te worden gestort voor de dekking van deze kredietrisico’s. Daarnaast betaalt de geldnemer aan de gemeente een renteopslag of garantiepremie, die als voeding dient voor de kredietrisicoreserve. De onderstaande tabel toont per ultimo 2019 de bedragen waarover risico wordt gelopen en het kredietrisico.

KredietrisicoberekeningUitstaand bedragKredietrisico
Borgstellingen door waarborgfondsen 10.011.456 PM
Garanties t.b.v. volkshuisvesting particulieren 37.380 1.047
Garanties t.b.v. rechtspersonen 118.053 53.724
Verstrekte leningen 210.778 5.320
Totaal 10.377.667 60.091

Het kredietrisicobedrag voor de achtervangposities in het Waarborgfonds Eigen Woning en het Waarborgfonds Sociale Woningbouw kan op dit moment nog niet berekend worden en wordt daarom op PM gesteld. Nadat er meer duidelijkheid bestaat over de verdere uitwerking van het strategisch programma door het WSW ontwikkelt de VNG een methodiek om het kredietrisicobedrag van de achtervangpositie voor gemeenten te kunnen berekenen. Dit gebeurt in overleg met onder andere het Ministerie van Binnenlandse Zaken en de G4-gemeenten.

Voor garanties ten behoeve van volkshuisvesting particulieren baseert de gemeente zich bij het berekenen van het kredietrisicobedrag op bancaire richtlijnen. Met behulp van een kredietrisicomodel zijn de bedragen berekend die minimaal zouden moeten worden gereserveerd om de risico’s van de leningverstrekking en de garantieverlening voor rechtspersonen te kunnen opvangen. Het kredietrisico is toegenomen als gevolg van hogere risico's met betrekking tot het Warmtebedrijf, zie de paragraaf Weerstandvermogen en risicobeheersing. De kredietrisicoreserve (€ 69,9 mln) is vooralsnog toereikend om het hier berekende totale kredietrisicobedrag te kunnen dekken. Pas als er ook een goede inschatting kan worden gemaakt van de risico’s die samenhangen met de achtervang in de waarborgfondsen, kan worden vastgesteld of de kredietrisicoreserve toereikend is.