Voorjaarsnota en Eerste herziening 2024

Rotterdam: Eén stad

Doel: Stabiele en rechtvaardige financiering van de gemeente (Gemeentefonds) Pagina 17

Algemeen

Het gemeentefonds van het Rijk is de grootste, jaarlijkse inkomstenbron van de gemeente. De ontwikkeling van het gemeentefonds bepaalt in belangrijke mate hoeveel financiële ruimte de gemeente heeft. Onderdelen van het gemeentefonds zijn de algemene uitkering, integratie-uitkeringen en decentralisatie-uitkeringen. Met het geld kunnen gemeenten zelfstandig beleid voeren. Maar gemeenten moeten wel de wettelijk opgedragen taken betalen met het ontvangen geld uit het gemeentefonds. Bijvoorbeeld het betalen van de jeugdzorg en het verstrekken van bijstandsuitkeringen.

Minimaal drie keer per jaar informeert het Rijk de gemeenten over het gemeentefonds:

  • in mei/juni op basis van de Voorjaarsnota van het Rijk;
  • in september op basis van de Miljoenennota van het Rijk;
  • in december op basis van de Najaarsnota van het Rijk.

De effecten voor 2024 en volgende jaren van de september- en decembercirculaire 2023 zijn verwerkt in deze Voorjaarsnota/Eerste Herziening 2024. 

De effecten van de meicirculaire 2024 worden verwerkt in de Begroting 2025/Tweede Herziening 2024. Vanwege het moment van verschijnen van de meicirculaire is het niet mogelijk de effecten hiervan te verwerken in de Voorjaarsnota 2024/Eerste Herziening 2024.

Herziening gemeentefonds en onderhoud verdeling gemeentefonds

De onderlinge verdeling van het gemeentefonds tussen de gemeenten gebeurt op basis van verdeelmaatstaven. Deze maatstaven zijn kenmerken van gemeenten en hun inwoners, zoals het aantal inwoners, het aantal bijstandsgerechtigden en de oppervlakte. Het Rijk actualiseert de maatstaven meerdere keren per jaar wanneer er van een maatstaf nieuwe standen beschikbaar komen. Daarnaast herijkt het Rijk ook regelmatig de maatstaven om de verdeling tussen de gemeenten zo precies mogelijk te maken.

De laatste herijking van de verdeelmaatstaven is ingegaan op 1 januari 2023. Voor gemeenten met een beperkte financiële draagkracht en een lagere sociaaleconomische status, waaronder Rotterdam, geldt tot en met 2025 een aangepast ingroeipad om de effecten van deze herijking te verminderen. Met dit ingroeipad is meerdere jaren rekening gehouden in de begroting. Het negatieve effect voor Rotterdam wordt hierdoor beperkt tot € 22,50 per inwoner voor de periode 2023 tot 2025. De verdeling van dit effect over de verschillende jaren is: € 5,00 per inwoner in 2023, € 7,50 per inwoner in 2024 en € 10,00 per inwoner in 2025.

In dit nieuwe verdeelmodel zitten ook nieuwe en gewijzigde maatstaven. Dit vormt een risico, omdat de ontwikkeling van bepaalde maatstaven in Rotterdam kan afwijken van de landelijke ontwikkelingen. Dit lijkt vanaf 2023 het geval te zijn voor de nieuwe maatstaf ‘huishoudens met een laag inkomen met drempel’. Bij de actualisatie van deze maatstaf in de decembercirculaire 2023 is sprake van een landelijke groei van 3%. Maar de aantallen voor Rotterdam blijven volledig gelijk. Dat wil zeggen dat verhoudingsgewijs het aantal huishoudens met een laag inkomen in Rotterdam afneemt in vergelijking met andere gemeenten. Meerdere gemeenten hebben navraag gedaan over de ontwikkeling van deze maatstaf bij het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het Centraal Bureau voor de Statistiek. De verwachting is dat in de septembercirculaire 2024 meer duidelijkheid en uitleg volgt over de ontwikkeling van de aantallen van deze maatstaf.

Het nieuwe verdeelstelsel voor het gemeentefonds is geen eindstation en zal continu onderhoud vragen. De door de Raad voor het Openbaar Bestuur voorgestelde onderzoeksagenda is hierbij het vertrekpunt. Er lopen verschillende onderzoeken naar gemeentelijke kenmerken als grootstedelijkheid, centrumfunctie sociaal domein en overige eigen middelen. Het doel is om op basis van de uitkomsten van deze onderzoeken in de toekomst tot een nieuwe verdeling van het gemeentefonds (herijking) te komen. 

Financieringssystematiek tot en met 2025

Als er ontwikkelingen zijn in de totale rijksuitgaven (accresrelevante uitgaven, afgekort: ARU) had dit tot voor kort direct invloed op de algemene uitkering van het gemeentefonds. Deze normeringssystematiek heet in vaktermen het trap-op-trap-af systeem. Het houdt in als het Rijk meer geld beschikbaar heeft, het gemeentefonds ook toeneemt. De jaarlijkse toe- of afname van het gemeentefonds wordt het accres genoemd.

Gemeenten hebben behoefte aan financiële stabiliteit. Daarom heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) al voor de zomer van 2022 met het Rijk afgesproken het accres voor 2022 tot 2025 vast te zetten op de standen van de meicirculaire 2022. Een uitzondering van deze vaststelling geldt voor verandering in de maatstaven, voor loon- en prijsontwikkelingen en voor ontwikkelingen van het btw-compensatiefonds.

Financieringssystematiek vanaf 2026/2027

Vanaf 2026 geldt een lager accres. Hierbij heeft het Rijk niet de bestaande systematiek (trap-op-trap-af) gebruikt. In de septembercirculaire 2022 heeft het Rijk € 1 mld aan het Gemeentefonds toegevoegd om het nadelige effect voor 2026 deels te dempen. In de meicirculaire 2023 heeft het Rijk aangekondigd dat dit bedrag vanaf 2027 elk jaar beschikbaar komt.

Het Rijk heeft in de septembercirculaire 2023 ook de wijze waarop het gemeentefonds wordt geïndexeerd in deze nieuwe financieringssystematiek verder uitgewerkt:

1. De indexatie voor volumeontwikkelingen wordt vanaf 2027 gebaseerd op een 8-jaars (t-9 t/m t-2) historisch gemiddelde van de ontwikkeling van het bruto binnenlands product (bbp).

2. De methodiek voor het bijstellen van het gemeentefonds voor inflatie vindt vanaf 2026 plaats op basis van de prijs bruto binnenlands product (pbbp) van het lopende jaar, in plaats van op basis van een gecombineerde index.

Deze nieuwe systematiek heeft geleid tot flinke discussies tussen het Rijk en de gemeenten. Ook het college blijft zich onverminderd inzetten voor het verzekeren van een stabiele en rechtvaardige financiering van gemeenten.

Demissionaire kabinetsperiode

Door de val van het kabinet-Rutte IV is er een tijd van bestuurlijke onzekerheid aangebroken. Om gemeenten te ondersteunen in deze onzekere tijden heeft de VNG op 1 maart 2024 een begrotingsadvies gepubliceerd. Mede ondersteund door dit advies is er in deze Voorjaarsnota 2024/Eerste Herziening 2024 voor gekozen om ervan uit te gaan dat de verdere oploop van de opschalingskorting structureel vervalt vanaf 2026. De opschalingskorting is de bezuiniging die het kabinet Rutte II inboekte voor een verplichte schaalvergroting van gemeenten. Dit zodat gemeenten minimaal 100.000 inwoners zouden hebben. Dit beleidsvoornemen is al heel snel van tafel gegaan, maar de korting is daarentegen wel blijven staan. Er rekening mee houdend dat de verdere oploop van de opschalingskorting zou komen te vervallen heeft Rotterdam een structureel effect van circa € 35 mln per jaar vanaf 2026 hiervoor verwerkt in deze voorjaarsnota.

In de nog door het demissionaire kabinet gepubliceerde voorjaarsnota is de (oploop van de) opschalingskorting vanaf 2026 ook komen te vervallen. Daarnaast is hierin besloten tot het vervroegd invoeren in 2024 van de nieuwe financieringssystematiek en indexatiemethode op basis van de prijs bruto binnenlands product (pbbp). Daarbij is opgenomen dat het financiële effect hiervan, behalve in 2025 wordt gedempt. In 2025 betekent dit een korting van in totaal € 675 mln (ca € 35 mln voor de gemeente Rotterdam). Daarnaast heeft het rijk op de zogenaamde aanvullende post van het ministerie van Financiën middelen gereserveerd voor indexatie van de Wmo en demografie van in totaal € 75 mln per jaar vanaf 2026. De effecten van de voorjaarsnotabesluitvorming bij het rijk worden verwerkt in de meicirculaire en zullen worden verwerkt in de Begroting 2025/Tweede Herziening 2024.