Toelichting indicatoren
Kijkend naar de collegetargets zien we dat we goed op koers zijn als het gaat om de stijging van het aantal Rotterdamse basisschoolleerlingen dat het streefniveau op taal, lezen en rekenen bereikt. Ook het aantal Rotterdammers dat de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) volgt aan een Rotterdamse mbo-opleiding stijgt boven verwachting. Wel zien we dat het percentage leerlingen in het derde leerjaar van het voortgezet onderwijs dat op het niveau van het basisschooladvies of op een niveau hoger zit, nog niet gelijk is aan het ambitieniveau van het college. Dat geldt ook voor het bereik van driejarige doelgroeppeuters met het aanbod ‘spelen en leren’. We blijven de komende jaren inzetten op verbetering van het bereik.
De verwachting is dat we volgend jaar de gevolgen van corona voor Rotterdamse kinderen en jongeren terugzien in de cijfers van de collegetargets en beleidsindicatoren. In welke mate is nu nog onzeker. Maar samen met het onderwijsveld blijven we inzetten op gelijke kansen en proberen we de negatieve gevolgen van corona zoveel mogelijk te beperken. Onderstaand de voortgang op de collegetargets:
Meer kinderen/jongeren bereiken een hoger onderwijsniveau
Hieronder vallen vier meetbare sub targets voor de verschillende sectoren van de onderwijsportefeuille:
1. Het percentage driejarige doelgroeppeuters dat gebruik maakt van het extra aanbod ‘spelen en leren’ blijft minimaal gelijk.
Het extra aanbod ‘spelen en leren’ is het wettelijk verplichte aanbod voorschoolse educatie aan peuters met een risico op taalachterstand (zogenaamde doelgroeppeuters). Bij de lancering van ‘Gelijke kansen voor elk talent’ gaven we aan dat het een hele uitdaging wordt om 89% van de driejarige doelgroeppeuters te bereiken vanwege het personeelstekort in de kinderopvang, nieuwe wettelijke eisen, een veranderde definitie van de doelgroep en een toename van het aantal driejarige peuters. Dat bleek ook zo te zijn: in 2019 bereikten we 81% van alle driejarige doelgroeppeuters in Rotterdam.
Als gevolg van de corona-pandemie melden kinderopvang instellingen een daling in het bereik van 10% of meer. Dit zien we ook terug in het bereik van de driejarige doelgroeppeuters. In 2020 was het bereik 80%. Deze geringe daling in het percentuele bereik wordt verklaard doordat de omvang van de doelgroep populatie ook daalde. Mogelijk gaat een deel van de doelgroeppeuters die niet naar een kinderopvanglocatie gaan wel naar de gastouderopvang. Uit landelijke cijfers blijkt dat naar schatting 11-14% van de doelgroeppeuters gebruik maakt van gastouderopvang.
2. Het aantal Rotterdamse basisschoolleerlingen op het streefniveau van de referentieniveaus stijgt in 2021 naar het landelijk gemiddelde van 2017.
De referentieniveaus beschrijven welke basiskennis en vaardigheden leerlingen moeten beheersen voor taal, rekenen en lezen. In het schooljaar 2018-2019 stegen de scores op de referentieniveaus lezen en rekenen ten opzichte van 2017-2018. Bij taal zien we in deze periode een lichte daling. Wel bevinden de referentieniveaus taal en lezen zich boven het jaarlijkse ambitieniveau van dit college en liggen ze stevig op koers voor de collegetargets. De niveaus 1S en 2F bij rekenen zijn vanaf het schooljaar 2018-2019 samengenomen in de DUO-data. Dit betekent dat we geen goede vergelijking kunnen maken met de collegemijlpalen die gebaseerd zijn op niveau 1S.
3. Het percentage leerlingen in het derde leerjaar van het vo dat zit op het niveau van het advies van de basisschool of hoger stijgt van 77% in 2017 naar 80% in 2021.
Rotterdamse leerlingen presteren iets onder het ambitieniveau. Van de Rotterdamse leerlingen in het derde leerjaar van het voortgezet onderwijs zit 76,4% op of boven het door de bassischool geadviseerde niveau. Wat verder opvalt is dat de Rotterdamse leerlingen nauwelijks afwijken van leerlingen in de andere grote steden in Nederland. We zien dat steeds meer kinderen in het derde leerjaar op het geadviseerde niveau onderwijs krijgen. Dit kan erop wijzen dat meer kinderen passend advies krijgen van de basisschool en dat het voortgezet onderwijs erin slaagt om leerlingen op het geadviseerde niveau te houden.
4. Het aandeel Rotterdamse jongeren dat de beroepsbegeleidende leerweg volgt aan een Rotterdamse mbo-instelling stijgt.
De bbl in het mbo is een goede opmaat voor doorstroom naar werk en levert een bijdrage aan de economie. Het is een vorm van een leven lang ontwikkelen. In 2019-2020 is het percentage mbo-studenten dat de bbl volgt toegenomen van 16% in 2018-2019 naar 18% nu. Daarmee is het aandeel bbl’ers groter dan de collegemijlpaal van 15,5% en vergelijkbaar met het percentage in de vier grote steden.
Aantal jongeren/kinderen dat langer dan drie maanden thuis zit zonder passend aanbod van onderwijs- en /of zorg
Het aantal thuiszitters neemt net als in de rest van Nederland nog steeds toe. Deze toename komt met name door het steeds beter in beeld brengen van (on)geoorloofd langdurige thuiszitters en door de complexiteit van de casussen. Tijdige aandacht voor de specifieke situatie van iedere leerling is dan ook van het allergrootste belang.
In het schooljaar 2019-2020 waren er 289 leerlingen langer dan drie maanden thuis zonder aanbod van onderwijs en/of zorg. Goed nieuws is dat het oplossingspercentage op het totaal aantal thuiszitters is gestegen van 85% in 2018-2019 naar 90% in 2019-2020.
Om het aantal thuiszitters te verminderen en de duur van thuiszitten te verkorten, wordt de Taskforce Thuiszitters ingezet. De Taskforce werkt als een doorbraakteam door korte lijnen, heldere communicatie en een doortastende aanpak waarbij jongeren en hun ouders of verzorgers centraal staan. De Taskforce is verlengd tot 2024 en de aanpak is het afgelopen jaar verder aangescherpt.
NPRZ Onderwijsbeleid: een hogere gemiddelde score op de Centrale Eindtoets
Het hoofddoel van de pijler school van het NPRZ is het behalen van hogere onderwijsresultaten. Op dit moment houden we vast aan de Centrale Eindtoets (Cito) als indicator, maar de wens is om over stappen naar betere indicatoren. Steeds minder scholen maken gebruik van de Centrale Eindtoets en daarom wordt er geleidelijk overgestapt op andere indicatoren. Voorlopig is echter het vastgestelde doel om de gemiddelde score op de Centrale Eindtoets te verhogen naar 531,9.